Bedplasser91
Plasticbroekjesfan!
Van bedplassers en een natte broek – een Paasverhaal.
“Ik weet waar het Gouden Ei ligt!” zei Bart tegen zijn vriend. Ronnie keek hem stomverwonderd aan.
“Waarom heb je het niet gepakt?” vroeg hij in opperste verbazing.
“Jij mag het hebben!” zei Bart. “Ik kan het volgend jaar nog vinden. En dat zal ik doen ook. Niemand kent deze tuin beter dan ik… “
Dat laatste was waarschijnlijk waar. Barts vader was al meer dan twintig jaar tuinman bij de gemeente, de dienstwoning lag midden in het park en Bart had hier zijn hele leven gewoond. En al vanaf groep 1 waren de jongens gezworen vrienden. Een band al op de eerste dag gesmeed, toen ze naast elkaar kwamen te zitten en allebei vrijwel tegelijk in hun broek plasten, samen naar huis liepen en er onderweg achter kwamen dat ze allebei nog in bed plasten ook. En zo was het gekomen dat Ronnie vaak bij Bart bleef overnachten en dus het park bijna net zo goed kende als zijn vriend. Bart bleef ook wel vaak bij Ronnie thuis slapen. In beide huizen stond er een logeerbed op de jongenskamer. Alle twee de bedden uiteraard allebei voorzien van een groot roodbruin bedplaslaken en een nachtkastje waarin je luiers en plasticbroekjes voor beide jongens vond. Hun moeders schudden wel eens hun wijze hoofd dat de jongens ook als tieners nog steeds elke nacht nat waren, maar verder waren ze gezond en vrolijk, konden probleemloos door naar de havo en ach, er waren erger dingen dan bedplassen. Dat was nou een keer een jongenskwaaltje, en het zou wel over gaan….
Voor Bart was die vlieger inderdaad opgegaan. Bart was al bijna een jaar helemaal van het bedplassen af. Zijn derde poging met de plaswekker had uiteindelijk succes gehad. Nog lag het bedplaslaken in zijn bed en als je in zijn nachtkastje keek vond je er nog steeds nachtluiers en plasticbroekjes. Zekerheid voor alles was het motto van zijn ouders en pas na een heel jaar zonder bedplassen zou dat laken uit zijn bed mogen. Bart vond het niet erg en Ronnie was er blij mee dat hij niet de enige was wiens bed kraakte als je er op ging zitten. Het verschil was natuurlijk dat Ronnie 's morgens nat was, en Bart niet meer.
De tuin van de burgemeester stroomde vol. Het was paasmorgen en in het dorp werd de traditionele paaseierenjacht georganiseerd. Ronnie en Bart waren bij de eersten zich aanmeldden en hun nummer in ontvangst namen. Deelname was gratis, maar elke jongen of meisje die meedeed, kreeg een bandje met een nummer om zijn arm, zodat de jury kon toezien of alles wel eerlijk toeging. Ook kreeg iedereen een rieten mandje, waarin je de gevonden eieren kon bewaren, en later mee naar huis nemen. De wedstrijd was belangrijk in het dorp. De winnaars kwamen met een foto in de dorpskrant, meestal samen met de glunderende burgemeester. Twee winnaars waren er elk jaar, één voor elke groep: de eierzoekers tot en met tien jaar, en dan de groep van 11 tot en met 15. En er waren prijzen! De mooiste en grootste chocolade eieren die de plaatselijke banketbakker maar kon bedenken. En een feestelijk versierde enveloppe, waarin voor de kleintjes een biljet van € 50 euro zat, en voor de oudere kinderen maar liefst € 100. Daar wilde je wel voor rennen en draven en zoeken in alle hoeken en krochten van de uitgestrekte tuin, die eigenlijk meer een park was!
Het was bijna twaalf uur, het tijdstip waarop de eierenjacht voor de ouderen begon. De kleintjes waren twee uur eerder gestart en zaten nu tevreden chocomel te drinken op de stoeltjes van het terras, hun buit aan gekleurde eieren voor hen op tafel, in het mandje. Het was een stralend zomerse dag, dat geluk kan je hebben met Pasen. Ronnie en Bart keken het gewoel vrolijk aan. De jongens hadden allebei al eens gewonnen bij de kleintjes, en waren nu fanatiek van plan om ook bij de groten eens tot de winnaars te behoren. Voor Ronnie zou het de laatste kans zijn. Hij was al 15 geworden en dit jaar was dus de allerlaatste keer dat hij mee mocht doen aan de paaseierenjacht. Bart was nog net 14 en zou volgend jaar nog eens mee kunnen doen.
Flarden muziek waaiden over van het verderop gelegen terrein waar de paaskermis werd gehouden. Het zuchtje wind bracht een vleug van oliebollengeur met zich mee. Maar de deelnemers schonken er geen aandacht aan. Gespannen wachtten de tieners – de meesten zomers in korte broekjes en t-shirtjes gestoken – op het begin van hun paaseierenjacht.
Daar viel het startschot! Meteen zwierven de zoekers uit over het hele park. Ze keken onder struiken en achter bosschages. Holle bomen waren bijzonder populair en niet zonder reden. Een hand in zo’n donker gat gestoken leverde meestal wel wat op. Al gauw klonken er vrolijke kreten als iemand weer een paasei had gevonden! Die mocht je als vinder natuurlijk houden en later lekker opeten, genietend van pure chocolade, melkchocolade, witte chocolade of zelfs, als je geluk had, van een met heerlijke likeur gevuld chocolade-ei! Bart en Ronnie gingen systematisch te werk. Anders dan de meeste jongens, die zich doldriest in de bosjes stortten in de hoop op een voltreffer, een taktiek die zeker goed genoeg was om de “gewone” paaseieren te vinden, maar zelden leidde tot de vondst van HET gouden ei.
Op een moment dat de jongens min of meer alleen waren – al hoorden ze uiteraard nog dichtbij genoeg anderen door het parklandschap ploegen – greep Bart Ronnie’s schouder en keek zijn vriend aan.
“Ik moet je wat vertellen. Ik had vannacht in bed geplast…. “
“Ik ook” grapte Ronnie, die zijn droge nachten van het hele jaar nog gemakkelijk op één hand kon tellen. Maar Bart keek ernstig en Ronnie begreep dat dit niet zomaar iets was voor zijn vriend. En dus vroeg hij, serieus nu: “Maar je was toch droog geworden?”
“Ja! Ik heb al bijna een jaar niet meer in bed gepist. Dat weet je zelf wel.” Ronnie knikte begrijpend. Bart hervatte: “Maar gisteren was ik ineens weer nat! Ik weet niet hoe dat kan! Mijn moeder was woest.”
“Mag het bedplaslaken nou niet meer uit je bed of zo?” vroeg Ronnie.
“Nee, dat zei ze meteen al. Anders was ik daar over dik drie weken van af geweest…. Maar nou begint het jaar opnieuw te tellen.”
“Mooi klote, joh!”
“Als ik het nog een keer doe, moet ik weer een luier om. En ik heb de plasticbroekjes nog. Kan ik weer zo’n kinderachtig pisbroekje aan ‘s nachts… ”
Ronnie wist dat dat gevoelig lag bij Bart. Niet zozeer dat die moeite had met het plasticbroekje zelf. Zijn beste vriend was tenslotte ook nog bedplasser en de jongens wisten allebei hoe nuttig en onmisbaar hun plasticbroekjes waren. Het gaf Bart een veilig gevoel. Maar zijn moeder had het natte broekje altijd buiten, voor het huis, aan het wasrek gehangen als Bart weer in bed had geplast. Zodat, althans voor Bart’s idee, iedereen het kon zien en zou weten dat hij het alwéér niet droog had gehouden. Alleen al daarom was Bart blij geweest toen zijn bedplassen vorig jaar eindelijk over was. Over, tot nu toe dan.
Ronnie zag dat zijn vriend aarzelde. Maar toen zei Bart: “Er is nog iets… Je moet het niet erg vinden. Maar mijn moeder zei, ‘ je gaat toch niet weer op Ronnie lijken hè?! Die plast nog elke nacht in bed, hoor ik van zijn moeder’. Je weet wel hoe onze moeders altijd kletsen. Soms ook gewoon over hoe vaak wij het nog deden, daar had ik vroeger al zo’n hekel aan!”
Barts moeder had altijd meer moeite gehad met bedplassen dan de moeder van Ronnie. En dat had Bart echt wel gemerkt, af en toe.
“Je weet wel, mijn moeder vergeleek jou altijd met mij. En ze was blij als ik het “beter” deed. Als jij in een week zes keer in bed plaste en ik maar vier keer, dan was het goed. En op de basisschool. Toen we allebei nog wel eens in je broek pisten. Dat ik er eerder van af was dan jij. Ze wist het precies, jij deed het nog wel eens in groep zes… “
Ronnie grijnsde. Het was waar. Ook in groep zes plaste hij nog wel eens in zijn broek. Een tijdlang was hij zelfs overdag met een dunne luier en een plasticbroekje aan naar school gestuurd, omdat het nogal eens mis ging. Zelfs een keer toen hij al in groep acht zat was het nog eens gebeurd, maar gelukkig niet op school en behalve zijn vriend Bart was niemand daar ooit achter gekomen.
“Maar ik had na groep drie nooit meer in mijn broek geplast” zette Bart voort, “en mijn moeder vond het maar stom dat jij nog wel natte broeken had. Dat zei ze natuurlijk nooit tegen jou, maar tegen mij zei ze altijd dat ik het zo veel beter deed dan jij…. En toen ik vorig jaar droog werd en jij nog steeds in bed plaste stak ze zowat de vlag uit! Omdat ik droog was geworden, maar ook omdat ik droog was en jij niet. Sloeg nergens op, maar ze vergeleek ons altijd met elkaar.”
“Op school zijn we immers gelijk! Jij bent beter in wiskunde, en ik beter in taal. We helpen elkaar en we gaan elk jaar over met goede cijfers!” zei Ronnie. “De ene hoeft toch niet beter te zijn dan de andere? We zijn vrienden!”
Bart hervatte: “Mijn moeder heeft altijd een hekel gehad aan het bedplassen en al helemaal als ik een natte broek had. Mijn vader deed nooit zo moeilijk als mijn moeder! Geen wonder. Hij piste zelf ook tot z’n 14e in bed, heeft ‘ie me wel eens verteld.” Bart lachte en probeerde zich zijn vader voor te stellen in een natte luier. Dat lukte hem niet helemaal. Het beeld van zijn boze moeder drong zich aan hem op. Boos op z’n vader misschien, maar ook boos op hem.
En nu had hij weer in zijn bed geplast, na bijna een jaar droog te zijn geweest. Een ongelukje. Vast. Op internet had hij wel eens gezocht op ‘bedplassen’ en hij wist dat tienerjongens nog wel eens ongelukjes hadden. Of, net als Ronnie, nog echt bedplasser waren. Dat kwam heus wel voor op hun leeftijd. Maar bedplasser, dat was hij niet. Niet meer. Het was een ongelukje, zeker…. Maar zou zijn moeder het ook zo zien? Zou ze het hem vergeven en vergeten dat het bedplaslaken weer een jaar in zijn bed moest blijven liggen? Zou hij eindelijk die luiers en plasticbroekjes uit zijn kast mogen ruimen?
“Ronnie, je moet me helpen!”
“Helpen? Hoe bedoel je? Hoe dan?
Bart ging voort: “Ik weet waar het Gouden Ei ligt!”
Ronnie keek hem stomverwonderd aan. “Waarom heb je het niet gepakt?” vroeg hij in opperste verbazing.
“Jij mag het hebben!” zei Bart. “Ik kan het volgend jaar nog vinden. En dat zal ik doen ook. Niemand kent deze tuin beter dan ik… Maar je moet mij helpen, en dan zeg ik het je.”
Bart haalde diep adem. Het was ook zo’n raar idee dat bij hem op was gekomen toen hij even eerder het Gouden Ei had zien liggen, vrijwel onzichtbaar achter een regenpijp van de gereedschapsschuur en, heel gemeen, een anderhalve meter van de grond, terwijl iedereen juist naar beneden keek…
“Mijn moeder moet denken dat ik nog steeds wat verder ben dan jij. Met dingen als ... uh... broekplassen en bedplassen en zo. Ze heeft het er af en toe nog steeds vol trots over dat ik drie jaar eerder dan jij ophield om met natte broeken uit school thuis te komen. En ze voelt zich zo gelukkig als een kat met zeven staarten als ze aan haar vriendinnen kan vertellen dat ik het niet meer in bed doe.”
Ronnie begreep niet helemaal waar zijn vriend naar toe wilde.
“Als jij nou nog een keer in je broek plast. Nu. Vandaag. Een natte broek is erger dan een nat bed. Denkt mijn moeder. Als je in je broek plast ben je wakker… Als ze dat ziet vindt ze het niet meer zo erg dat ik ... ik vannacht… nou ja…. in bed gepist heb.”
Ronnie schudde heftig van nee. Zijn vriend helpen, graag. Maar op je 15e in je broek plassen? Dat was een brug te ver. Bart drong aan. Het Gouden Ei voor het grijpen! Honderd euro! Eeuwige roem in het dorp! En zijn, Barts, eeuwige vriendschap!
“Als de prijsuitreiking is geweest kunnen we meteen naar huis. Naar de kermis kunnen we daarna wel. Kan je je broekje even uitwassen. Jullie hebben toch wel een wasdroger?”
Dat was het probleem niet.
“Jouw moeder is nooit boos. Niet zoals de mijne. Ook niet als je elke nacht in bed plast…. “
Ronnie aarzelde. Natuurlijk wilde hij zijn vriend helpen. En nee, straf zou hij niet krijgen, waarschijnlijk zelfs geen donderpreek. En hoe lang kon het duren dat hij met een natte broek rond moest lopen? Bart zag zijn twijfel, drong aan. Ronnie moest lachen om zijn vasthoudendheid.
“Voor wat hoort wat”, zei hij.
“Ja, natuurlijk!”antwoordde Bart, “daarvoor krijg je immers het Gouden Ei…”
“We spreken nog wat af. Ik doe het om jou te helpen. En voor het Ei. Ik ben hartstikke gek dat ik het doe, maar toe maar. Op één voorwaarde. Volgende keer dat je bij ons thuis ben, pis jij ook in je broek. En als je blijft slapen, doe je één van mijn luiers en een plasticbroekje aan, en ‘s morgens ben je net zo nat als ik. Mijn ouders hoeven daar niks van te merken, ze zijn wel eens een hele middag weg, dus als ze terugkomen van het boodschappen doen hebben we jouw natte broek allang gewassen en gedroogd. Maar ik wil het zien. Ik nat, jij nat. Lachen. En je natte bed, nou, dat doen we gewoon bij dat van mij.”
“Is goed, doe maar, afgesproken!” hijgde Bart. “Maar schiet nou op, anders vindt misschien iemand anders het ei wel bij toeval!”
Ronnie zette zijn benen wat uiteen. En zonder er verder diep over na te denken – dan had hij zich misschien nog wel bedacht – plaste hij in zijn broek. Het voelde geeneens onaangenaam, lekker warm eerder, en niet veel anders dan wanneer hij ‘s morgens vroeg zijn natte luier nog eens volplaste. Er op vertrouwend dat zijn plasticbroekje het wel binnen zou houden. Geloof me, dat doet vrijwel elke bedplasser. Waarom moeilijk doen als het ook makkelijk kan…?
Toen hij naar beneden keek zag hij de groter wordende donkernatte vlek in zijn korte, versleten spijkerbroekje. Het was te laat om te stoppen. Het was gebeurd, geen weg terug. Een laatste straaltje liep langs zijn been in het gras.
Bart rende weg, was binnen seconden terug en gaf zijn vriend het Gouden Ei. De jongens konden zich gaan melden bij de jury. De buit was binnen!
Ronnie trok zijn t-shirt wat naar beneden, maar of de duvel er mee speelde had hij natuurlijk vandaag een oud shirtje aan dat veel korter dan als zijn nieuwe hoodie, om maar wat te noemen. Dus deed hij maar wat onverschillig. Of het gewoon was dat een jongen van 15 nog in een natte broek rondliep. En de meesten leken het niet eens te merken, al riep een jongen ook ‘Pisbroek!’ tegen hem.
Wie het zeker wél merkte was Barts moeder, die samen met Ronnie’s moeder het paaseierenfeest bezocht.
“Maar Ronnie toch! Daar ben je toch echt te groot voor!!” riep ze uit en tegelijkertijd keek ze scherp naar haar eigen zoon om er zeker van te zijn dat diens spijkerbroekje wel gewoon droog was. Gelukkig, haar jongen was niet zo'n pisbroek, dacht ze stilletjes. En ook niet zo'n bedplasser als die vriend van hem, die het nog altijd 's nachts niet droog hield.
“Hoe krijg je dat nou voor elkaar?” vroeg Ronnie’s moeder, op vriendelijke toon. “Een natte broek? Dat hebben we toch al een paar jaar niet meer gehad?”
En toen, lachend: “Is het niet genoeg dat je ‘s nachts nog nat bent?”
Waarop Bart’s moeder riposteerde en nu luidop zei: “Ik ben blij dat mijn zoon dáár gelukkig van af is. Dat bedplassen. Ik hoop voor jou dat jouw jongen ook gauw droog wordt.”
Bart keek Ronnie hoopvol aan. Dat klonk goed. Zijn moeder noemde zijn bedplassen van afgelopen nacht helemaal niet!
Ronnie zei: “Het zoeken was zo spannend ma! Ik lette niet op en toen was ik ineens nat… Ik kon er niks aan doen!” Zijn oude smoesje van vroeger. Barts moeder snoof, maar zei niets. En toen Ronnie stralend het Gouden Ei tevoorschijn toverde, leken ze het hele voorval al vergeten. Met z’n vieren gingen ze naar de jury en toen de speurtocht afgelopen was, werd Ronnie op het podium geroepen. Veel mensen richtten hun telefoons en camera’s op hem en vast en zeker viel het deze en gene wel op dat Ronnie’s korte spijkerbroekje wel erg nat was van voren… Maar niemand bedierf de feestvreugde en ook de burgemeester zei er niets van. En de dorpskrant was zo aardig om de foto, die uiteraard de voorpagina sierde, zo bij te snijden dat je alleen Ronnie’s bovenlichaam, het ei en de cheque van 100 euro zag. De close-up foto waarop je dat natgeplaste broekje ziet ligt nog in het archief, maar wie kijkt daar ooit naar?
En zo werd winnaar Ronnie wereldberoemd in het dorp.
Barts moeder “vergat” het ongelukje; nadat ze publiekelijk had gezegd dat háár jongen van het bedplassen af was, kon ze hem moeilijk weer in de luiers steken. Het bedplaszeiltje moest wel in zijn bed blijven, net als in het logeerbed, maar de enige die het nog nodig had, was Ronnie.
Ronnie zal nog tot z’n 16e in bed blijven plassen. Maar de enige keer dat Bart nog in zijn bed heeft geplast was met opzet, toen hij een paar weken later weer eens bij Ronnie bleef slapen. Afspraak was tenslotte afspraak! En dat beide jongens een middag veel plezier hadden in hun natgeplaste broekjes en die nacht in hun net zo natte luiers en plasticbroekjes, dat bleef hun geheim…..
Einde.
“Ik weet waar het Gouden Ei ligt!” zei Bart tegen zijn vriend. Ronnie keek hem stomverwonderd aan.
“Waarom heb je het niet gepakt?” vroeg hij in opperste verbazing.
“Jij mag het hebben!” zei Bart. “Ik kan het volgend jaar nog vinden. En dat zal ik doen ook. Niemand kent deze tuin beter dan ik… “
Dat laatste was waarschijnlijk waar. Barts vader was al meer dan twintig jaar tuinman bij de gemeente, de dienstwoning lag midden in het park en Bart had hier zijn hele leven gewoond. En al vanaf groep 1 waren de jongens gezworen vrienden. Een band al op de eerste dag gesmeed, toen ze naast elkaar kwamen te zitten en allebei vrijwel tegelijk in hun broek plasten, samen naar huis liepen en er onderweg achter kwamen dat ze allebei nog in bed plasten ook. En zo was het gekomen dat Ronnie vaak bij Bart bleef overnachten en dus het park bijna net zo goed kende als zijn vriend. Bart bleef ook wel vaak bij Ronnie thuis slapen. In beide huizen stond er een logeerbed op de jongenskamer. Alle twee de bedden uiteraard allebei voorzien van een groot roodbruin bedplaslaken en een nachtkastje waarin je luiers en plasticbroekjes voor beide jongens vond. Hun moeders schudden wel eens hun wijze hoofd dat de jongens ook als tieners nog steeds elke nacht nat waren, maar verder waren ze gezond en vrolijk, konden probleemloos door naar de havo en ach, er waren erger dingen dan bedplassen. Dat was nou een keer een jongenskwaaltje, en het zou wel over gaan….
Voor Bart was die vlieger inderdaad opgegaan. Bart was al bijna een jaar helemaal van het bedplassen af. Zijn derde poging met de plaswekker had uiteindelijk succes gehad. Nog lag het bedplaslaken in zijn bed en als je in zijn nachtkastje keek vond je er nog steeds nachtluiers en plasticbroekjes. Zekerheid voor alles was het motto van zijn ouders en pas na een heel jaar zonder bedplassen zou dat laken uit zijn bed mogen. Bart vond het niet erg en Ronnie was er blij mee dat hij niet de enige was wiens bed kraakte als je er op ging zitten. Het verschil was natuurlijk dat Ronnie 's morgens nat was, en Bart niet meer.
De tuin van de burgemeester stroomde vol. Het was paasmorgen en in het dorp werd de traditionele paaseierenjacht georganiseerd. Ronnie en Bart waren bij de eersten zich aanmeldden en hun nummer in ontvangst namen. Deelname was gratis, maar elke jongen of meisje die meedeed, kreeg een bandje met een nummer om zijn arm, zodat de jury kon toezien of alles wel eerlijk toeging. Ook kreeg iedereen een rieten mandje, waarin je de gevonden eieren kon bewaren, en later mee naar huis nemen. De wedstrijd was belangrijk in het dorp. De winnaars kwamen met een foto in de dorpskrant, meestal samen met de glunderende burgemeester. Twee winnaars waren er elk jaar, één voor elke groep: de eierzoekers tot en met tien jaar, en dan de groep van 11 tot en met 15. En er waren prijzen! De mooiste en grootste chocolade eieren die de plaatselijke banketbakker maar kon bedenken. En een feestelijk versierde enveloppe, waarin voor de kleintjes een biljet van € 50 euro zat, en voor de oudere kinderen maar liefst € 100. Daar wilde je wel voor rennen en draven en zoeken in alle hoeken en krochten van de uitgestrekte tuin, die eigenlijk meer een park was!
Het was bijna twaalf uur, het tijdstip waarop de eierenjacht voor de ouderen begon. De kleintjes waren twee uur eerder gestart en zaten nu tevreden chocomel te drinken op de stoeltjes van het terras, hun buit aan gekleurde eieren voor hen op tafel, in het mandje. Het was een stralend zomerse dag, dat geluk kan je hebben met Pasen. Ronnie en Bart keken het gewoel vrolijk aan. De jongens hadden allebei al eens gewonnen bij de kleintjes, en waren nu fanatiek van plan om ook bij de groten eens tot de winnaars te behoren. Voor Ronnie zou het de laatste kans zijn. Hij was al 15 geworden en dit jaar was dus de allerlaatste keer dat hij mee mocht doen aan de paaseierenjacht. Bart was nog net 14 en zou volgend jaar nog eens mee kunnen doen.
Flarden muziek waaiden over van het verderop gelegen terrein waar de paaskermis werd gehouden. Het zuchtje wind bracht een vleug van oliebollengeur met zich mee. Maar de deelnemers schonken er geen aandacht aan. Gespannen wachtten de tieners – de meesten zomers in korte broekjes en t-shirtjes gestoken – op het begin van hun paaseierenjacht.
Daar viel het startschot! Meteen zwierven de zoekers uit over het hele park. Ze keken onder struiken en achter bosschages. Holle bomen waren bijzonder populair en niet zonder reden. Een hand in zo’n donker gat gestoken leverde meestal wel wat op. Al gauw klonken er vrolijke kreten als iemand weer een paasei had gevonden! Die mocht je als vinder natuurlijk houden en later lekker opeten, genietend van pure chocolade, melkchocolade, witte chocolade of zelfs, als je geluk had, van een met heerlijke likeur gevuld chocolade-ei! Bart en Ronnie gingen systematisch te werk. Anders dan de meeste jongens, die zich doldriest in de bosjes stortten in de hoop op een voltreffer, een taktiek die zeker goed genoeg was om de “gewone” paaseieren te vinden, maar zelden leidde tot de vondst van HET gouden ei.
Op een moment dat de jongens min of meer alleen waren – al hoorden ze uiteraard nog dichtbij genoeg anderen door het parklandschap ploegen – greep Bart Ronnie’s schouder en keek zijn vriend aan.
“Ik moet je wat vertellen. Ik had vannacht in bed geplast…. “
“Ik ook” grapte Ronnie, die zijn droge nachten van het hele jaar nog gemakkelijk op één hand kon tellen. Maar Bart keek ernstig en Ronnie begreep dat dit niet zomaar iets was voor zijn vriend. En dus vroeg hij, serieus nu: “Maar je was toch droog geworden?”
“Ja! Ik heb al bijna een jaar niet meer in bed gepist. Dat weet je zelf wel.” Ronnie knikte begrijpend. Bart hervatte: “Maar gisteren was ik ineens weer nat! Ik weet niet hoe dat kan! Mijn moeder was woest.”
“Mag het bedplaslaken nou niet meer uit je bed of zo?” vroeg Ronnie.
“Nee, dat zei ze meteen al. Anders was ik daar over dik drie weken van af geweest…. Maar nou begint het jaar opnieuw te tellen.”
“Mooi klote, joh!”
“Als ik het nog een keer doe, moet ik weer een luier om. En ik heb de plasticbroekjes nog. Kan ik weer zo’n kinderachtig pisbroekje aan ‘s nachts… ”
Ronnie wist dat dat gevoelig lag bij Bart. Niet zozeer dat die moeite had met het plasticbroekje zelf. Zijn beste vriend was tenslotte ook nog bedplasser en de jongens wisten allebei hoe nuttig en onmisbaar hun plasticbroekjes waren. Het gaf Bart een veilig gevoel. Maar zijn moeder had het natte broekje altijd buiten, voor het huis, aan het wasrek gehangen als Bart weer in bed had geplast. Zodat, althans voor Bart’s idee, iedereen het kon zien en zou weten dat hij het alwéér niet droog had gehouden. Alleen al daarom was Bart blij geweest toen zijn bedplassen vorig jaar eindelijk over was. Over, tot nu toe dan.
Ronnie zag dat zijn vriend aarzelde. Maar toen zei Bart: “Er is nog iets… Je moet het niet erg vinden. Maar mijn moeder zei, ‘ je gaat toch niet weer op Ronnie lijken hè?! Die plast nog elke nacht in bed, hoor ik van zijn moeder’. Je weet wel hoe onze moeders altijd kletsen. Soms ook gewoon over hoe vaak wij het nog deden, daar had ik vroeger al zo’n hekel aan!”
Barts moeder had altijd meer moeite gehad met bedplassen dan de moeder van Ronnie. En dat had Bart echt wel gemerkt, af en toe.
“Je weet wel, mijn moeder vergeleek jou altijd met mij. En ze was blij als ik het “beter” deed. Als jij in een week zes keer in bed plaste en ik maar vier keer, dan was het goed. En op de basisschool. Toen we allebei nog wel eens in je broek pisten. Dat ik er eerder van af was dan jij. Ze wist het precies, jij deed het nog wel eens in groep zes… “
Ronnie grijnsde. Het was waar. Ook in groep zes plaste hij nog wel eens in zijn broek. Een tijdlang was hij zelfs overdag met een dunne luier en een plasticbroekje aan naar school gestuurd, omdat het nogal eens mis ging. Zelfs een keer toen hij al in groep acht zat was het nog eens gebeurd, maar gelukkig niet op school en behalve zijn vriend Bart was niemand daar ooit achter gekomen.
“Maar ik had na groep drie nooit meer in mijn broek geplast” zette Bart voort, “en mijn moeder vond het maar stom dat jij nog wel natte broeken had. Dat zei ze natuurlijk nooit tegen jou, maar tegen mij zei ze altijd dat ik het zo veel beter deed dan jij…. En toen ik vorig jaar droog werd en jij nog steeds in bed plaste stak ze zowat de vlag uit! Omdat ik droog was geworden, maar ook omdat ik droog was en jij niet. Sloeg nergens op, maar ze vergeleek ons altijd met elkaar.”
“Op school zijn we immers gelijk! Jij bent beter in wiskunde, en ik beter in taal. We helpen elkaar en we gaan elk jaar over met goede cijfers!” zei Ronnie. “De ene hoeft toch niet beter te zijn dan de andere? We zijn vrienden!”
Bart hervatte: “Mijn moeder heeft altijd een hekel gehad aan het bedplassen en al helemaal als ik een natte broek had. Mijn vader deed nooit zo moeilijk als mijn moeder! Geen wonder. Hij piste zelf ook tot z’n 14e in bed, heeft ‘ie me wel eens verteld.” Bart lachte en probeerde zich zijn vader voor te stellen in een natte luier. Dat lukte hem niet helemaal. Het beeld van zijn boze moeder drong zich aan hem op. Boos op z’n vader misschien, maar ook boos op hem.
En nu had hij weer in zijn bed geplast, na bijna een jaar droog te zijn geweest. Een ongelukje. Vast. Op internet had hij wel eens gezocht op ‘bedplassen’ en hij wist dat tienerjongens nog wel eens ongelukjes hadden. Of, net als Ronnie, nog echt bedplasser waren. Dat kwam heus wel voor op hun leeftijd. Maar bedplasser, dat was hij niet. Niet meer. Het was een ongelukje, zeker…. Maar zou zijn moeder het ook zo zien? Zou ze het hem vergeven en vergeten dat het bedplaslaken weer een jaar in zijn bed moest blijven liggen? Zou hij eindelijk die luiers en plasticbroekjes uit zijn kast mogen ruimen?
“Ronnie, je moet me helpen!”
“Helpen? Hoe bedoel je? Hoe dan?
Bart ging voort: “Ik weet waar het Gouden Ei ligt!”
Ronnie keek hem stomverwonderd aan. “Waarom heb je het niet gepakt?” vroeg hij in opperste verbazing.
“Jij mag het hebben!” zei Bart. “Ik kan het volgend jaar nog vinden. En dat zal ik doen ook. Niemand kent deze tuin beter dan ik… Maar je moet mij helpen, en dan zeg ik het je.”
Bart haalde diep adem. Het was ook zo’n raar idee dat bij hem op was gekomen toen hij even eerder het Gouden Ei had zien liggen, vrijwel onzichtbaar achter een regenpijp van de gereedschapsschuur en, heel gemeen, een anderhalve meter van de grond, terwijl iedereen juist naar beneden keek…
“Mijn moeder moet denken dat ik nog steeds wat verder ben dan jij. Met dingen als ... uh... broekplassen en bedplassen en zo. Ze heeft het er af en toe nog steeds vol trots over dat ik drie jaar eerder dan jij ophield om met natte broeken uit school thuis te komen. En ze voelt zich zo gelukkig als een kat met zeven staarten als ze aan haar vriendinnen kan vertellen dat ik het niet meer in bed doe.”
Ronnie begreep niet helemaal waar zijn vriend naar toe wilde.
“Als jij nou nog een keer in je broek plast. Nu. Vandaag. Een natte broek is erger dan een nat bed. Denkt mijn moeder. Als je in je broek plast ben je wakker… Als ze dat ziet vindt ze het niet meer zo erg dat ik ... ik vannacht… nou ja…. in bed gepist heb.”
Ronnie schudde heftig van nee. Zijn vriend helpen, graag. Maar op je 15e in je broek plassen? Dat was een brug te ver. Bart drong aan. Het Gouden Ei voor het grijpen! Honderd euro! Eeuwige roem in het dorp! En zijn, Barts, eeuwige vriendschap!
“Als de prijsuitreiking is geweest kunnen we meteen naar huis. Naar de kermis kunnen we daarna wel. Kan je je broekje even uitwassen. Jullie hebben toch wel een wasdroger?”
Dat was het probleem niet.
“Jouw moeder is nooit boos. Niet zoals de mijne. Ook niet als je elke nacht in bed plast…. “
Ronnie aarzelde. Natuurlijk wilde hij zijn vriend helpen. En nee, straf zou hij niet krijgen, waarschijnlijk zelfs geen donderpreek. En hoe lang kon het duren dat hij met een natte broek rond moest lopen? Bart zag zijn twijfel, drong aan. Ronnie moest lachen om zijn vasthoudendheid.
“Voor wat hoort wat”, zei hij.
“Ja, natuurlijk!”antwoordde Bart, “daarvoor krijg je immers het Gouden Ei…”
“We spreken nog wat af. Ik doe het om jou te helpen. En voor het Ei. Ik ben hartstikke gek dat ik het doe, maar toe maar. Op één voorwaarde. Volgende keer dat je bij ons thuis ben, pis jij ook in je broek. En als je blijft slapen, doe je één van mijn luiers en een plasticbroekje aan, en ‘s morgens ben je net zo nat als ik. Mijn ouders hoeven daar niks van te merken, ze zijn wel eens een hele middag weg, dus als ze terugkomen van het boodschappen doen hebben we jouw natte broek allang gewassen en gedroogd. Maar ik wil het zien. Ik nat, jij nat. Lachen. En je natte bed, nou, dat doen we gewoon bij dat van mij.”
“Is goed, doe maar, afgesproken!” hijgde Bart. “Maar schiet nou op, anders vindt misschien iemand anders het ei wel bij toeval!”
Ronnie zette zijn benen wat uiteen. En zonder er verder diep over na te denken – dan had hij zich misschien nog wel bedacht – plaste hij in zijn broek. Het voelde geeneens onaangenaam, lekker warm eerder, en niet veel anders dan wanneer hij ‘s morgens vroeg zijn natte luier nog eens volplaste. Er op vertrouwend dat zijn plasticbroekje het wel binnen zou houden. Geloof me, dat doet vrijwel elke bedplasser. Waarom moeilijk doen als het ook makkelijk kan…?
Toen hij naar beneden keek zag hij de groter wordende donkernatte vlek in zijn korte, versleten spijkerbroekje. Het was te laat om te stoppen. Het was gebeurd, geen weg terug. Een laatste straaltje liep langs zijn been in het gras.
Bart rende weg, was binnen seconden terug en gaf zijn vriend het Gouden Ei. De jongens konden zich gaan melden bij de jury. De buit was binnen!
Ronnie trok zijn t-shirt wat naar beneden, maar of de duvel er mee speelde had hij natuurlijk vandaag een oud shirtje aan dat veel korter dan als zijn nieuwe hoodie, om maar wat te noemen. Dus deed hij maar wat onverschillig. Of het gewoon was dat een jongen van 15 nog in een natte broek rondliep. En de meesten leken het niet eens te merken, al riep een jongen ook ‘Pisbroek!’ tegen hem.
Wie het zeker wél merkte was Barts moeder, die samen met Ronnie’s moeder het paaseierenfeest bezocht.
“Maar Ronnie toch! Daar ben je toch echt te groot voor!!” riep ze uit en tegelijkertijd keek ze scherp naar haar eigen zoon om er zeker van te zijn dat diens spijkerbroekje wel gewoon droog was. Gelukkig, haar jongen was niet zo'n pisbroek, dacht ze stilletjes. En ook niet zo'n bedplasser als die vriend van hem, die het nog altijd 's nachts niet droog hield.
“Hoe krijg je dat nou voor elkaar?” vroeg Ronnie’s moeder, op vriendelijke toon. “Een natte broek? Dat hebben we toch al een paar jaar niet meer gehad?”
En toen, lachend: “Is het niet genoeg dat je ‘s nachts nog nat bent?”
Waarop Bart’s moeder riposteerde en nu luidop zei: “Ik ben blij dat mijn zoon dáár gelukkig van af is. Dat bedplassen. Ik hoop voor jou dat jouw jongen ook gauw droog wordt.”
Bart keek Ronnie hoopvol aan. Dat klonk goed. Zijn moeder noemde zijn bedplassen van afgelopen nacht helemaal niet!
Ronnie zei: “Het zoeken was zo spannend ma! Ik lette niet op en toen was ik ineens nat… Ik kon er niks aan doen!” Zijn oude smoesje van vroeger. Barts moeder snoof, maar zei niets. En toen Ronnie stralend het Gouden Ei tevoorschijn toverde, leken ze het hele voorval al vergeten. Met z’n vieren gingen ze naar de jury en toen de speurtocht afgelopen was, werd Ronnie op het podium geroepen. Veel mensen richtten hun telefoons en camera’s op hem en vast en zeker viel het deze en gene wel op dat Ronnie’s korte spijkerbroekje wel erg nat was van voren… Maar niemand bedierf de feestvreugde en ook de burgemeester zei er niets van. En de dorpskrant was zo aardig om de foto, die uiteraard de voorpagina sierde, zo bij te snijden dat je alleen Ronnie’s bovenlichaam, het ei en de cheque van 100 euro zag. De close-up foto waarop je dat natgeplaste broekje ziet ligt nog in het archief, maar wie kijkt daar ooit naar?
En zo werd winnaar Ronnie wereldberoemd in het dorp.
Barts moeder “vergat” het ongelukje; nadat ze publiekelijk had gezegd dat háár jongen van het bedplassen af was, kon ze hem moeilijk weer in de luiers steken. Het bedplaszeiltje moest wel in zijn bed blijven, net als in het logeerbed, maar de enige die het nog nodig had, was Ronnie.
Ronnie zal nog tot z’n 16e in bed blijven plassen. Maar de enige keer dat Bart nog in zijn bed heeft geplast was met opzet, toen hij een paar weken later weer eens bij Ronnie bleef slapen. Afspraak was tenslotte afspraak! En dat beide jongens een middag veel plezier hadden in hun natgeplaste broekjes en die nacht in hun net zo natte luiers en plasticbroekjes, dat bleef hun geheim…..
Einde.
Laatst bewerkt: