Dionysos
Toplid
Elke dag na mijn werk ging ik even de stad in met collega’s. Even een drankje. Hapje. Gezellig met zijn allen. Dag bespreken.
Ik ben David. 28. Eigenaar van een groot ICT bedrijf. Single. Wat losse contacten her en der. Maar alles zoals ik het wil. En ik kan doen en laten wat ik wil.
Het verhaal wat ik jullie wil vertellen hoe Lars bij mij kwam. Lars de zwerver. En het gevecht dat ik met die jongen aan moest.
Het begon vier jaar geleden. Elke dag met de lunch zag ik een blonde slanke jongen op straat staan. Uitgemergeld. Vies. Stinkend. Tussen de andere zwervers.
Altijd op zoek naar een paar centen of een sigaret.
Ik gaf hem altijd een euro als ik langs kwam. Altijd lachte die lief. Dat duurde drie maanden. Toen was die weg.
Ik merkte dat ik wat onwennig was de eerste dagen. Niet dat ik hem miste. Maar het was een gewoonte geworden.
Na een dag of 15 liep ik al bellend door het park. En daar was die weer.
Ik was onvoorbereid. Geen euro los op zak. Die had ik al aan een ander gegeven.
Hij ging achter mij aan. Tussen het bellen door gaf ik hem antwoord dat ik geen kleingeld meer had en dat het kwam omdat die zelf weg was geweest.
Stug liep ik door. Hij ook.
Toen mijn telefoongesprek was afgelopen was ik ook aangekomen bij mijn huis. De jongen keek mij nog steeds hoopvol aan.
“Alles goed?” Vroeg ik hem.
“Mwa. Heeft u een eurootje voor mij meneer?”
“Zoals ik al zei net, die heb ik al weggeven. Je stond niet op je plek.”
“Sorry daarvoor meneer. Morgen sta ik er wel.”
Nadat ik tot ziens had gezegd was ik naar binnen gegaan. Hij bleef staan. Niet wetende wat die moest.
Na een warme douche en een bord eten knaagde het aan mijn gevoel. Zou die daar nog staan? Of was die weer naar zijn eigen plek?
Vanaf mijn slaapkamer keek ik naar buiten. Het regende. Hard ook.
Aan de overkant bij het winkel portiek zag ik hem staan. Schuilend.
De app in mijn telefoon zei mij dat het de hele nacht doorging.
Ik voelde medelijden. Maar ook verwarring. Wat moest die jongen daar? Waarom kan die nu nergens heen?
Zijn leven. Doorgaan. Keuzes.
Ik maakte voor mijzelf de keuze op bed te gaan.
Ik liep voor de zekerheid nog een rondje door huis. Controleerde ramen en deuren. Medelijden, wantrouwen. Nu wist die waar ik woonde.
Volgende ochtend om zes uur ging mijn wekker.
Toen ik naar buiten keek stond die niet meer op zijn plek. Hij lag er. Hij moest er geslapen hebben. Het regende nog steeds.
Wantrouwen werd schuldgevoel. Richting de buurt. Waarom was die daar nog? Zat die op mij te wachten? Op die euro? Weer dat medelijden.
Ik trok een trainingsbroek en trui aan en liep naar de overkant. Met een euro.
“Heb je geen bed?”
Hij antwoordde van niet. Hij had niks. Alleen honger.
Ik gaf hem zijn euro.
In zijn blauwe ogen stond onschuld. Zijn blonde lange sluike haar was zo goed als zwart. En hij stonk. Jemig. Echt stinken.
Ik vroeg of die wel genoeg had aan een euro.
Kon die in ieder geval brood kopen. Kwam die de dag wel door.
En weg was die.
Toen ik die avond thuis kwam om acht uur zat hij weer in de portiek.
Wachten op de volgende dag. Wachten op een euro. In een rustige straat.
Weer dat medelijden. Weer dat schuldgevoel. En wantrouwen. Iets minder dan gisteren. Maar toch. Het was er. Ik werd gek van mijzelf. Wat moest ik hier mee. Is dit mijn eigen schuld?
Ik deed de koelkast open en maakte een pannetje pasta voor mijzelf.
Nadat ik het op had zat de pan nog halfvol.
Schuldgevoel.
Ik pakte een plastic bakje en deed het erin. In de vriezer in de kast.
Maar ik liep naar buiten.
Onbewust. Ik wenkte hem. Hij kwam. Waarschijnlijk voor een euro.
“Je hebt vast honger. Ik heb wat over als je dat wil.”
Hij begon te blozen. Werd zo rood als de saus van de pasta.
“Ja. Graag meneer. Ik heb 2 dagen geleden voor het laatst gegeten.”
Ik wees hem op de tuinstoel met de tafel. En hij ging zitten. Keek verwonderd naar mij op.
“Zal ik je bestek geven? Gaat wat makkelijker met eten he.”
Hij begon te grijnzen op mijn gevatheid.
In de keuken pakte ik ook een blikje cola.
“Hoe heet je?”
“Lars meneer.”
Lars was 17. Beide ouders overleden. Jaren geleden. Hij wist het eigenlijk niet meer zo goed. Hij woonde op straat. Wou niet meer bij pleeg tehuis wonen. Niemand hield van hem.
Hij praatte heel hard en kil. Zijn ogen waren tijdens het gesprek ijzig blauw. Net ijs.
Wantrouwen. Het zat weer vooraan. Samen met het medelijden. Wat moest zo een jonge jongen op straat. Waarom. Ik snapte het niet. Was er dan niemand?
Hij stonk. Naar zweet. Urine. Rook. Alcohol. Straat. Vuil. Ik kon die combinatie aan geuren niet thuis brengen. De vegen zaten op zijn gezicht.
Zijn kleren waren vies. Kapot. Scheuren. Vlekken.
Uit het niets zei ik tegen hem dat ik wel een andere trui voor hem had. Een warmere. En een opvouw regenjas.
Medelijden. Het had gewonnen. Ik zou die jongen wat helpen. Proberen.
Eigenlijk had die jongen een opknapbeurt nodig. Onder de pomp. Schone kleren. Nagels knippen. Haren kort. Medelijden. Het had gewonnen.
Misschien was dat wel goed voor die jongen.
Ik gaf hem nog een bal yogurth. En nog een blikje cola. Lars had zijn buik vol. Hij zat te genieten. Hij probeerde het gesprek op mij te krijgen. Dat lukte niet. Maar het ging ook niet over Lars.
Het ging over de straat.
Normaal zou die alcohol zoeken. En een slaapplaats in het park. Bij de vijver. Hij hield van water. Dat rook ik niet. Ik rook de combinatie van geuren waar ik er elke tien minuten wel een nieuwe ontdekte.
Rond een uur of tien riep ik hem naar binnen. Nieuwe trui. Ik deed de deur op slot. Wantrouwen.
Hij deed zijn trui uit. Had een T-shirt aan met Metallica. Die mocht niet weg. Lievelingsband.
Of ik het ook kende. Ik zette de computer aan en zette het op. Blauwe ogen. Werden helder. Ze sprankelden. Hij stond te genieten.
Ik kwam terug met een broek en trui.
De trui paste. De broek durfde hij niet.
Na enig aandringen en aarzelen ging zijn bevlekte spijkerbroek naar beneden.
Ooit was het een grijze slip geweest.
Nu een vod met gaten. Voor dat ik hem de spijkerbroek gaf zei ik al dat zijn onderbroek ook wel aan vervanging toe was.
Ik pakte hem bij zijn arm en sleurde hem mee naar boven naar mijn badkamer. Daar was de ondergoedla.
Ik had hem overmand. Hij had het niet verwacht. Wist niet er die doen moest. Stond als een rietje te trillen.
Blauwe ogen van angst.
Onderbroek naar beneden. Zelfs daaronder was het vies. Zijn billen. Niet om aan te zien. Bruine vegen. Urine Lucht. Weeïge poeplucht.
Ik sommeerde hem alles uit te trekken. Onder de douche. Hij wou niet.
“Lars. Het is beter als je even lekker schoon wordt. Schone kleren aan. En je voelt je weer mens.”
“Nee. Dat hoeft niet. Ik ben prima. Ik ga gewoon weer naar buiten. Laat mij maar.”
Ik nam daar geen genoegen mee en drukte hem inmiddels onder de lopende douche.
Alleen nog zijn T-shirt aan van Metallica. Prima. Die moest toch schoon. Die wou die houden.
Na enig geduw en getrek had ik hem eronder.
Hij stond als versteend. Wist niet wat te doen.
Ik trok zijn T-shirt over zijn hoofd.
Poedeltje naakt stond hij daar. Vies. Smerig. Stinkend. Beetje axe zou niet genoeg zijn.
Ik pakte een washand en de groene zeep.
Ik begon met zijn armen. Oksels. En handen. Het was hard schrobben. Er zat te veel op.
Dit ging niet. Hij moest in het bad.
Toen ik het bad liet vollopen ging ik verder met zijn rug. Inmiddels ook met een nieuwe washand.
Het wantrouwen was weg. Schuldgevoel ook.
Het medelijden niet. Dat was aanwezig. En goed ook. Ik wou hem een knuffel geven. Warmte. Liefde. Alles. Wat was het lieverd. Met mooie blauwe ogen. Weg wantrouwen.
Ondertussen was het bad klaar. Ik had hem er in gelegd. Hij was niet meer zo onrustig. Hij werd meer ontspannen. Een bad werkt. Doet dat altijd. Maar schoon. Nee. Nog niet. Ik had besloten hem er maar even in te weken. Dat het vuil los kwam.
Ik ging nog maar even wat drinken halen voor die jongen. En een banaan zag ik ook liggen op de terugweg. Feest. Hij kon alles krijgen.
Na even wat gekletst te hebben zette ik hem weer onder de douche. Zijn haren waren aan de beurt. Ik had de tondeuse al klaar. Kam vijf erop. Niet helemaal kortwieken. Maar een paar centimeter haar maakt de jongen ook niet gelijk crimineel.
Shampoo erin. En daarna lekker inwrijven op zijn hoofd. Ik voelde hem ontspannen. Hij zat inmiddels op een stoel in de douche. Hij genoot. De wereld bestond even niet meer. Hij was voor heel even in hogere sferen.
Plots begon zijn piemel te lopen. Was die nu aan het plassen. Zonder het door te hebben. Ik liet het maar gaan. Douche. Putje. Ook ik had mij er wel eens schuldig aan gemaakt.
Ik pakte weer een washand en hing achter de oren schoonmaken. En in zijn oren. Daar was het bruiner dan bij zijn billen.
Inmiddels had ik zelf alleen nog mijn boxer en shirt aan. De rest was nat geworden van het spartelen om Lars onder het water te krijgen. Medelijden bleef bestaan. Maar ik kreeg er ook iets nieuws bij. Lust. Lust naar die mooie jongen die langzaam uit zijn cocon kwam. Zijn cocon van viezigheid. Vuil. Vlekken. Urine.
Lust naar dat lieve blonde onschuldige koppie.
Ik was toe aan zijn benen.
Weer maar eerst met groene zeep. Goed schoon.
Na het weken was het er zo af.
Net zoals zijn billen. Die waren maar zo schoon. Ook ertussen. Want die waren heel vies.
Ook zijn piemel en ballen waren schoon.
Ook netjes onder zijn voorhuid.
Toen die onder de douche vandaan kwam pakte ik hem vast met een grote badhanddoek. En begon hem af te drogen. Ik voelde zijn verharde piemel. Ik schrok. Lust. Medelijden was weg. Lust. Heel veel.
Ik deed de handdoek om zijn middel en nam hem mee naar mijn slaapkamer. Alleen aankleden. Dat deed die zelf maar. Lust. Medelijden. Schuldgevoel. Ik moest hier weg.
Zelf ook onder de douche. Lust. Het moest weg.
Nu. Klaar. Afdrogen. Kleren aan.
Ik trok mijn trainingsbroek aan. Ging naar mijn slaapkamer. Lars lag naakt op bed. Slapende. Coma. Medelijden. Lust was weg. Door het doucheputje. Liefde niet. Warmte.
Ik gaf hem een deken. Gooide het over hem heen. Kleine bink van 17. Met zijn blauwe ogen. Blauw als de helderste zee. Liefde.
Ik ging slapen. Logeerkamer. Was beter.
Volgende ochtend was die weg. Met kleren. Zonder Metallica shirt. Geen spoor. Wantrouwen. Niks weg. Gelukkig. Alleen kleren.
Op mijn bed was een natte vlek. Urine. Hij had in bed geplast. En was weg. Geen antwoorden.
Prima. Mooi opgeknapt. Weer de straat op. Nieuwe kansen. Pakken. Schuldgevoel. Schuldgevoel dat die weg is. Medelijden. Dat die weer op straat is. Angst. Dat is nieuw. Angst. Wat gebeurt er met hem.
2 dagen zag ik hem niet. Weg. Angst. Nergens te zien. Ik ging zelfs een extra ronde door de stad. Niet te vinden. Angst. Schuldgevoel. Medelijden.
Waar was die.
Na twee nachten zag ik hem toen ik mijn huis uitliep om de krant te pakken. Warmte. Liefde. Medelijden. Hij was weer vies. Loslaten. Eigen keuze. Of niet. Warmte.
Ik wenkte hem. Hij kwam gelijk. Ik rook urine. Verse. En zweet.
Ik dirigeerde hem gelijk naar de douche. Kleren in de wasmand en gaan. Onmiddellijk. Stank. Urine. Hij had zichzelf bevuild tijdens het slapen. Hij verwachtte regen. Dan was het weg. Ongeloof. Van mij. Hoe kon hij zo makkelijk denken.
Ik gaf hem een boxer en een T-shirt om aan te doen. De kleren had ik al in de machine.
Hij moest blijven tot het klaar was.
Ik nam maar een vrije dag. Schuldgevoel. Warmte.
Hij vertelde dat hij nergens meer mocht slapen. Vanwege het plassen. Hij durfde ook niet langer dan een uur te slapen. Wanhopig. Weer plassen.
Medelijden. Bij mij. Arme jongen. Had bij mij een prima nacht gehad. Heerlijk geslapen. Tot die wakker werd. Paniek had hem meester gemaakt. Hij was hard weggerend.
Ondertussen waren de eieren met spek klaar. Beker melk. Het was half 8. In de ochtend.
Of die nog even mocht liggen op bed. Met een vuilniszak uiteraard. Dat ving alles op.
Ondertussen was ik naar de apotheek. Luiers. Kon die blijven slapen. Rustige nacht. Zonder paniek.
Toen ik terugkwam lag die naakt op mijn bed. Op twee vuilniszakken. Onderbroek en T-shirt netjes op de stoel. Opgevouwen. Manieren. Wauw.
Ik deed hem een luier om. Hij merkte niks. Was out. Vermoeid. Kapot. Met luier om draaide ik hem van de vuilniszak af en gooide een deken over hem heen. Geen probleem. Lekker slapen.
Om twee uur werd die wakker. Had zes uur geslapen. In zijn boxer en T-shirt kwam die beneden. Rood hooft. Luier nog om. Ik zag het.
Liefde. Warmte. Ik voelde het.
“Hoe kom ik aan een luier?”
“Die heb ik je omgedaan toen je sliep. En daarna een deken over je heen. Kon je lekker doorslapen zonder wakker te worden van het vocht.”
“Oh, maar volgens mij heb ik niet geplast.”
“Kom eens hier, dan kijken wij even.”
Toen die voor mij stond zag ik het al. Die luier stond bol. Ik trok hem mee naar boven.
“Douchen maar Lars. Lekker schoon worden.”
“Wilt u mij helpen met de luier? Ik krijg hem niet af.”
Warmte. Lust. Liefde. Zijn piemel stond stijf toen ik de luier van hem aftrok.
Alles in de war in mijn hoofd. En in mijn trainingsbroek. Lust. Ik gaf hem een knuffel. Voelde hem hard worden. En zag hem rood worden. Hij pakte mij stevig vast. Liet niet meer los.
“Wat voel je allemaal Lars?” Vroeg ik hem.
“Warmte, liefde en lust. En nu voornamelijk lust.”
Ik ben David. 28. Eigenaar van een groot ICT bedrijf. Single. Wat losse contacten her en der. Maar alles zoals ik het wil. En ik kan doen en laten wat ik wil.
Het verhaal wat ik jullie wil vertellen hoe Lars bij mij kwam. Lars de zwerver. En het gevecht dat ik met die jongen aan moest.
Het begon vier jaar geleden. Elke dag met de lunch zag ik een blonde slanke jongen op straat staan. Uitgemergeld. Vies. Stinkend. Tussen de andere zwervers.
Altijd op zoek naar een paar centen of een sigaret.
Ik gaf hem altijd een euro als ik langs kwam. Altijd lachte die lief. Dat duurde drie maanden. Toen was die weg.
Ik merkte dat ik wat onwennig was de eerste dagen. Niet dat ik hem miste. Maar het was een gewoonte geworden.
Na een dag of 15 liep ik al bellend door het park. En daar was die weer.
Ik was onvoorbereid. Geen euro los op zak. Die had ik al aan een ander gegeven.
Hij ging achter mij aan. Tussen het bellen door gaf ik hem antwoord dat ik geen kleingeld meer had en dat het kwam omdat die zelf weg was geweest.
Stug liep ik door. Hij ook.
Toen mijn telefoongesprek was afgelopen was ik ook aangekomen bij mijn huis. De jongen keek mij nog steeds hoopvol aan.
“Alles goed?” Vroeg ik hem.
“Mwa. Heeft u een eurootje voor mij meneer?”
“Zoals ik al zei net, die heb ik al weggeven. Je stond niet op je plek.”
“Sorry daarvoor meneer. Morgen sta ik er wel.”
Nadat ik tot ziens had gezegd was ik naar binnen gegaan. Hij bleef staan. Niet wetende wat die moest.
Na een warme douche en een bord eten knaagde het aan mijn gevoel. Zou die daar nog staan? Of was die weer naar zijn eigen plek?
Vanaf mijn slaapkamer keek ik naar buiten. Het regende. Hard ook.
Aan de overkant bij het winkel portiek zag ik hem staan. Schuilend.
De app in mijn telefoon zei mij dat het de hele nacht doorging.
Ik voelde medelijden. Maar ook verwarring. Wat moest die jongen daar? Waarom kan die nu nergens heen?
Zijn leven. Doorgaan. Keuzes.
Ik maakte voor mijzelf de keuze op bed te gaan.
Ik liep voor de zekerheid nog een rondje door huis. Controleerde ramen en deuren. Medelijden, wantrouwen. Nu wist die waar ik woonde.
Volgende ochtend om zes uur ging mijn wekker.
Toen ik naar buiten keek stond die niet meer op zijn plek. Hij lag er. Hij moest er geslapen hebben. Het regende nog steeds.
Wantrouwen werd schuldgevoel. Richting de buurt. Waarom was die daar nog? Zat die op mij te wachten? Op die euro? Weer dat medelijden.
Ik trok een trainingsbroek en trui aan en liep naar de overkant. Met een euro.
“Heb je geen bed?”
Hij antwoordde van niet. Hij had niks. Alleen honger.
Ik gaf hem zijn euro.
In zijn blauwe ogen stond onschuld. Zijn blonde lange sluike haar was zo goed als zwart. En hij stonk. Jemig. Echt stinken.
Ik vroeg of die wel genoeg had aan een euro.
Kon die in ieder geval brood kopen. Kwam die de dag wel door.
En weg was die.
Toen ik die avond thuis kwam om acht uur zat hij weer in de portiek.
Wachten op de volgende dag. Wachten op een euro. In een rustige straat.
Weer dat medelijden. Weer dat schuldgevoel. En wantrouwen. Iets minder dan gisteren. Maar toch. Het was er. Ik werd gek van mijzelf. Wat moest ik hier mee. Is dit mijn eigen schuld?
Ik deed de koelkast open en maakte een pannetje pasta voor mijzelf.
Nadat ik het op had zat de pan nog halfvol.
Schuldgevoel.
Ik pakte een plastic bakje en deed het erin. In de vriezer in de kast.
Maar ik liep naar buiten.
Onbewust. Ik wenkte hem. Hij kwam. Waarschijnlijk voor een euro.
“Je hebt vast honger. Ik heb wat over als je dat wil.”
Hij begon te blozen. Werd zo rood als de saus van de pasta.
“Ja. Graag meneer. Ik heb 2 dagen geleden voor het laatst gegeten.”
Ik wees hem op de tuinstoel met de tafel. En hij ging zitten. Keek verwonderd naar mij op.
“Zal ik je bestek geven? Gaat wat makkelijker met eten he.”
Hij begon te grijnzen op mijn gevatheid.
In de keuken pakte ik ook een blikje cola.
“Hoe heet je?”
“Lars meneer.”
Lars was 17. Beide ouders overleden. Jaren geleden. Hij wist het eigenlijk niet meer zo goed. Hij woonde op straat. Wou niet meer bij pleeg tehuis wonen. Niemand hield van hem.
Hij praatte heel hard en kil. Zijn ogen waren tijdens het gesprek ijzig blauw. Net ijs.
Wantrouwen. Het zat weer vooraan. Samen met het medelijden. Wat moest zo een jonge jongen op straat. Waarom. Ik snapte het niet. Was er dan niemand?
Hij stonk. Naar zweet. Urine. Rook. Alcohol. Straat. Vuil. Ik kon die combinatie aan geuren niet thuis brengen. De vegen zaten op zijn gezicht.
Zijn kleren waren vies. Kapot. Scheuren. Vlekken.
Uit het niets zei ik tegen hem dat ik wel een andere trui voor hem had. Een warmere. En een opvouw regenjas.
Medelijden. Het had gewonnen. Ik zou die jongen wat helpen. Proberen.
Eigenlijk had die jongen een opknapbeurt nodig. Onder de pomp. Schone kleren. Nagels knippen. Haren kort. Medelijden. Het had gewonnen.
Misschien was dat wel goed voor die jongen.
Ik gaf hem nog een bal yogurth. En nog een blikje cola. Lars had zijn buik vol. Hij zat te genieten. Hij probeerde het gesprek op mij te krijgen. Dat lukte niet. Maar het ging ook niet over Lars.
Het ging over de straat.
Normaal zou die alcohol zoeken. En een slaapplaats in het park. Bij de vijver. Hij hield van water. Dat rook ik niet. Ik rook de combinatie van geuren waar ik er elke tien minuten wel een nieuwe ontdekte.
Rond een uur of tien riep ik hem naar binnen. Nieuwe trui. Ik deed de deur op slot. Wantrouwen.
Hij deed zijn trui uit. Had een T-shirt aan met Metallica. Die mocht niet weg. Lievelingsband.
Of ik het ook kende. Ik zette de computer aan en zette het op. Blauwe ogen. Werden helder. Ze sprankelden. Hij stond te genieten.
Ik kwam terug met een broek en trui.
De trui paste. De broek durfde hij niet.
Na enig aandringen en aarzelen ging zijn bevlekte spijkerbroek naar beneden.
Ooit was het een grijze slip geweest.
Nu een vod met gaten. Voor dat ik hem de spijkerbroek gaf zei ik al dat zijn onderbroek ook wel aan vervanging toe was.
Ik pakte hem bij zijn arm en sleurde hem mee naar boven naar mijn badkamer. Daar was de ondergoedla.
Ik had hem overmand. Hij had het niet verwacht. Wist niet er die doen moest. Stond als een rietje te trillen.
Blauwe ogen van angst.
Onderbroek naar beneden. Zelfs daaronder was het vies. Zijn billen. Niet om aan te zien. Bruine vegen. Urine Lucht. Weeïge poeplucht.
Ik sommeerde hem alles uit te trekken. Onder de douche. Hij wou niet.
“Lars. Het is beter als je even lekker schoon wordt. Schone kleren aan. En je voelt je weer mens.”
“Nee. Dat hoeft niet. Ik ben prima. Ik ga gewoon weer naar buiten. Laat mij maar.”
Ik nam daar geen genoegen mee en drukte hem inmiddels onder de lopende douche.
Alleen nog zijn T-shirt aan van Metallica. Prima. Die moest toch schoon. Die wou die houden.
Na enig geduw en getrek had ik hem eronder.
Hij stond als versteend. Wist niet wat te doen.
Ik trok zijn T-shirt over zijn hoofd.
Poedeltje naakt stond hij daar. Vies. Smerig. Stinkend. Beetje axe zou niet genoeg zijn.
Ik pakte een washand en de groene zeep.
Ik begon met zijn armen. Oksels. En handen. Het was hard schrobben. Er zat te veel op.
Dit ging niet. Hij moest in het bad.
Toen ik het bad liet vollopen ging ik verder met zijn rug. Inmiddels ook met een nieuwe washand.
Het wantrouwen was weg. Schuldgevoel ook.
Het medelijden niet. Dat was aanwezig. En goed ook. Ik wou hem een knuffel geven. Warmte. Liefde. Alles. Wat was het lieverd. Met mooie blauwe ogen. Weg wantrouwen.
Ondertussen was het bad klaar. Ik had hem er in gelegd. Hij was niet meer zo onrustig. Hij werd meer ontspannen. Een bad werkt. Doet dat altijd. Maar schoon. Nee. Nog niet. Ik had besloten hem er maar even in te weken. Dat het vuil los kwam.
Ik ging nog maar even wat drinken halen voor die jongen. En een banaan zag ik ook liggen op de terugweg. Feest. Hij kon alles krijgen.
Na even wat gekletst te hebben zette ik hem weer onder de douche. Zijn haren waren aan de beurt. Ik had de tondeuse al klaar. Kam vijf erop. Niet helemaal kortwieken. Maar een paar centimeter haar maakt de jongen ook niet gelijk crimineel.
Shampoo erin. En daarna lekker inwrijven op zijn hoofd. Ik voelde hem ontspannen. Hij zat inmiddels op een stoel in de douche. Hij genoot. De wereld bestond even niet meer. Hij was voor heel even in hogere sferen.
Plots begon zijn piemel te lopen. Was die nu aan het plassen. Zonder het door te hebben. Ik liet het maar gaan. Douche. Putje. Ook ik had mij er wel eens schuldig aan gemaakt.
Ik pakte weer een washand en hing achter de oren schoonmaken. En in zijn oren. Daar was het bruiner dan bij zijn billen.
Inmiddels had ik zelf alleen nog mijn boxer en shirt aan. De rest was nat geworden van het spartelen om Lars onder het water te krijgen. Medelijden bleef bestaan. Maar ik kreeg er ook iets nieuws bij. Lust. Lust naar die mooie jongen die langzaam uit zijn cocon kwam. Zijn cocon van viezigheid. Vuil. Vlekken. Urine.
Lust naar dat lieve blonde onschuldige koppie.
Ik was toe aan zijn benen.
Weer maar eerst met groene zeep. Goed schoon.
Na het weken was het er zo af.
Net zoals zijn billen. Die waren maar zo schoon. Ook ertussen. Want die waren heel vies.
Ook zijn piemel en ballen waren schoon.
Ook netjes onder zijn voorhuid.
Toen die onder de douche vandaan kwam pakte ik hem vast met een grote badhanddoek. En begon hem af te drogen. Ik voelde zijn verharde piemel. Ik schrok. Lust. Medelijden was weg. Lust. Heel veel.
Ik deed de handdoek om zijn middel en nam hem mee naar mijn slaapkamer. Alleen aankleden. Dat deed die zelf maar. Lust. Medelijden. Schuldgevoel. Ik moest hier weg.
Zelf ook onder de douche. Lust. Het moest weg.
Nu. Klaar. Afdrogen. Kleren aan.
Ik trok mijn trainingsbroek aan. Ging naar mijn slaapkamer. Lars lag naakt op bed. Slapende. Coma. Medelijden. Lust was weg. Door het doucheputje. Liefde niet. Warmte.
Ik gaf hem een deken. Gooide het over hem heen. Kleine bink van 17. Met zijn blauwe ogen. Blauw als de helderste zee. Liefde.
Ik ging slapen. Logeerkamer. Was beter.
Volgende ochtend was die weg. Met kleren. Zonder Metallica shirt. Geen spoor. Wantrouwen. Niks weg. Gelukkig. Alleen kleren.
Op mijn bed was een natte vlek. Urine. Hij had in bed geplast. En was weg. Geen antwoorden.
Prima. Mooi opgeknapt. Weer de straat op. Nieuwe kansen. Pakken. Schuldgevoel. Schuldgevoel dat die weg is. Medelijden. Dat die weer op straat is. Angst. Dat is nieuw. Angst. Wat gebeurt er met hem.
2 dagen zag ik hem niet. Weg. Angst. Nergens te zien. Ik ging zelfs een extra ronde door de stad. Niet te vinden. Angst. Schuldgevoel. Medelijden.
Waar was die.
Na twee nachten zag ik hem toen ik mijn huis uitliep om de krant te pakken. Warmte. Liefde. Medelijden. Hij was weer vies. Loslaten. Eigen keuze. Of niet. Warmte.
Ik wenkte hem. Hij kwam gelijk. Ik rook urine. Verse. En zweet.
Ik dirigeerde hem gelijk naar de douche. Kleren in de wasmand en gaan. Onmiddellijk. Stank. Urine. Hij had zichzelf bevuild tijdens het slapen. Hij verwachtte regen. Dan was het weg. Ongeloof. Van mij. Hoe kon hij zo makkelijk denken.
Ik gaf hem een boxer en een T-shirt om aan te doen. De kleren had ik al in de machine.
Hij moest blijven tot het klaar was.
Ik nam maar een vrije dag. Schuldgevoel. Warmte.
Hij vertelde dat hij nergens meer mocht slapen. Vanwege het plassen. Hij durfde ook niet langer dan een uur te slapen. Wanhopig. Weer plassen.
Medelijden. Bij mij. Arme jongen. Had bij mij een prima nacht gehad. Heerlijk geslapen. Tot die wakker werd. Paniek had hem meester gemaakt. Hij was hard weggerend.
Ondertussen waren de eieren met spek klaar. Beker melk. Het was half 8. In de ochtend.
Of die nog even mocht liggen op bed. Met een vuilniszak uiteraard. Dat ving alles op.
Ondertussen was ik naar de apotheek. Luiers. Kon die blijven slapen. Rustige nacht. Zonder paniek.
Toen ik terugkwam lag die naakt op mijn bed. Op twee vuilniszakken. Onderbroek en T-shirt netjes op de stoel. Opgevouwen. Manieren. Wauw.
Ik deed hem een luier om. Hij merkte niks. Was out. Vermoeid. Kapot. Met luier om draaide ik hem van de vuilniszak af en gooide een deken over hem heen. Geen probleem. Lekker slapen.
Om twee uur werd die wakker. Had zes uur geslapen. In zijn boxer en T-shirt kwam die beneden. Rood hooft. Luier nog om. Ik zag het.
Liefde. Warmte. Ik voelde het.
“Hoe kom ik aan een luier?”
“Die heb ik je omgedaan toen je sliep. En daarna een deken over je heen. Kon je lekker doorslapen zonder wakker te worden van het vocht.”
“Oh, maar volgens mij heb ik niet geplast.”
“Kom eens hier, dan kijken wij even.”
Toen die voor mij stond zag ik het al. Die luier stond bol. Ik trok hem mee naar boven.
“Douchen maar Lars. Lekker schoon worden.”
“Wilt u mij helpen met de luier? Ik krijg hem niet af.”
Warmte. Lust. Liefde. Zijn piemel stond stijf toen ik de luier van hem aftrok.
Alles in de war in mijn hoofd. En in mijn trainingsbroek. Lust. Ik gaf hem een knuffel. Voelde hem hard worden. En zag hem rood worden. Hij pakte mij stevig vast. Liet niet meer los.
“Wat voel je allemaal Lars?” Vroeg ik hem.
“Warmte, liefde en lust. En nu voornamelijk lust.”