De Kameleon en het Raadsel van de Verdwenen Plasticbroekjes - deel 8
Hielke nam gas terug en stuurde de Kameleon rustig naar het Doolhof. Gelukkig kenden de jongens het Doolhof goed.
Ze kwamen er vaker. Maar ze wisten dus ook dat een kleine, lage kajak hier heel goed verstopt kon worden.
Nu deed Hielke zelfs de motor uit en hield een vinger voor zijn mond.
“Stttttttt! Luisteren!” zei hij. “Er zaten twee gasten in de kajak. Als ze wat zeggen, weten we waar ze zijn!”
De jongens wisten hoe ver geluid over water kon dragen.
Zonder de motor te gebruiken roeiden ze één van de bredere vaarten in en spitsten hun oren. De wind droeg stemmen hun kant uit. Luid was het niet, maar genoeg voor de tweelingbroers om zich te kunnen oriënteren.
“Links” gebaarde Sietse, en stak drie vingers op. “Derde zijkanaal!”
De meeste eilandjes in dit moerassige landschap waren laag en leeg, maar er waren er ook enkele bij waarop groepjes bomen stonden. De jongens vermoedden dat de kajakkers op één van die eilandjes kampeerden. Streng verboden en niet erg veilig – je kon er soms zo maar in de drassige bodem zinken – maar het gebeurde toch.
Langzaam roeiend met zo min mogelijk geluid gleden de jongens tussen de eilandjes door.
Plotseling wees Sietse. Iets roods scheen tussen de bomen door, inderdaad op één van de grotere, begroeide eilandjes.
Dat rode moest die kajak wel zijn! Nog iets dichterbij...
Buiten zicht blijvend tuurden de jongens vooruit. Tot hun verbazing lag er niet één kajak op de oever, maar zagen ze er wel vijf of zes! En op het eiland, verstopt tussen het geboomte, stond een grote tent. Het leek wel een oude legertent. Het geval was donkergroen en er zaten raampjes in de zijkant. Een flap was open en de tweelingbroers zagen beweging binnen. Er waren beslist meer dan twee mensen daar!
“We varen naar de andere kant” zei Hielke, “Van deze kant zien ze ons meteen!”
De andere kant van dit eiland was, zoals de jongens goed wisten, veel dichter begroeid dan de open oever waar de kajaks aan land waren getrokken.
Wat een geluk dat ze hier zo goed bekend waren!
Opnieuw zonder de motor aan te doen voeren ze naar de andere kant van het eiland.
De Kameleon aanleggen was het werk van een ogenblik. Daar slopen onze helden al door het struikgewas in de richting van de groene legertent!
Stil en voorzichtig naderden ze, de laatste meters kruipend om niet gezien te worden, mocht er iemand door die raampjes kijken.
Heel langzaam kwam Hielke overeind en wierp een blik naar binnen.
“De studenten!” zei hij verrast maar zachtjes tegen Sietse.
De studenten, allemaal zo rond de 20 jaar oud, kwamen 's zomers vaker naar het dorp en logeerden dan bij de Mariahoeve.
Ze brachten levendigheid in het dorp. Ze waren graag geziene gasten, omdat ze genoeg bier dronken in het plaatselijke café, hun boodschappen deden bij de plaatselijke kruidenier Roel de Jong en nooit te beroerd waren om mensen te helpen als dat zo uitkwam.
“Waarom zijn ze hier?” vroeg Sietse, “en niet op de kampeerboerderij?”
Hielke haalde zijn schouders op. Wie begreep er die studenten?
En de hamvraag: waren de studenten de plasticbroekjesdieven?
Die vraag werd meteen beantwoord toen de twee kajakkers de tent binnen liepen.
“Weer twee!” riep de ene student, een lange, magere jongen met rood haar.
Hielke veerde op en keek. Hij vergat helemaal dat als hij naar binnen keek, hij van binnen uit net zo zichtbaar was.
Maar gelukkig, geen van de studenten keek naar buiten.
Hielke zag dat de andere net aangekomen kajakker twee plasticbroekjes op tafel gooide. Hij kon zweren dat het die van hem en Sietse waren!
En alvorens weer naar de grond te duiken, zag hij dat er op de tafel in het midden van de tent veel meer plasticbroekjes lagen.
De studenten waren dus met zekerheid de dieven!
Maar ze waren wel met z'n tienen, had Hielke gezien. Goede raad was duur.
Gewoon met z'n tweeën naar binnen stormen?
Dat leek de jongens geen goed plan.
“We kunnen Zwart bellen” opperde Sietse, maar Hielke vond dat geen goed idee.
Naar de wal varen, de telefooncel opzoeken, dat schoot niet op.
En hij had nog steeds geen zin om aan de veldwachter te vertellen dat hij nog elke nacht in bed plaste!
“Laten we Kees en Louw ophalen!” stelde Sietse toen voor. “Dan staan we sterker!”
Zo gezegd, zo gedaan.
Door het struikgewas slopen de jongens terug naar de Kameleon en nadat ze zachtjes het Doolhof uitgevaren waren, gaf Hielke vol gas en stoof de boot over het meer in de richting van De Woudaap, de molen van Kees' vader.
Uitzonderlijk genoeg draafde Kees dit keer geen rondjes om de molen. De waslijn met een pyjamabroek, een laken en het bedplaszeiltje maakte duidelijk dat Kees het ook die nacht niet droog had gehouden, maar wel zijn plicht had gedaan en zijn natte spullen uitgewassen had.
Zodra Kees zijn vrienden aan het steigertje in de gaten kreeg, sprong hij in de boot.
Meteen kwam de molenaar naar buiten en riep:
Niet in je zondagse kleren, drommelse kwajongen!”
Kees deed of hij niets hoorde, maar vuurde Sietse, die nu aan het stuur zat, aan om gas te geven.
En dat was precies wat Sietse deed.
In volle vaart staken ze weer het meer over, nu in de richting van het huisje van de familie Vrolijk. Daar aangekomen sprong Hielke uit de boot en sprintte naar de achterdeur, waarvan hij wist dat die nooit op slot zat.
“Dag, vrouw Vrolijk!” hijgde hij tegen Louws moeder. “Is Louw er?”
Louw was de konijnen aan het voeren, maar rende meteen met Hielke mee toen die zei wat er aan de hand was:
“We weten wie de dieven zijn! Van onze plasticbroekjes!”
In de Kameleon hielden de vier vrienden krijgsraad. Ze waren dan wel in de minderheid, want ze hadden in de gauwigheid toch zeker tien, twaalf studenten op het eilandje gezien. Maar zoals Hielke zei, van de studenten hadden ze eigenlijk nog nooit last gehad. Integendeel, Hielke en Sietse hadden met hun Kameleon al menigmaal studenten uit de brand geholpen. Voor de studenten waren de jongens niet bang. “Voor de duvel nog niet!” verklaarde Kees heldhaftig.
“Ik wil gewoon mijn plasticbroekje terug” zei Louw, en de andere jongens waren het met hem eens.
“Rare fratsen evenzogoed” vond Sietse. “Waarom zouden ze zoiets hebben gedaan?”
Daar hoopten de jongens een antwoord op te krijgen toen ze – dit keer in volle vaart en in het zicht – op het eiland van de studenten af voeren.
Het geluid van de krachtige automotor van de Kameleon was de studenten niet ontgaan.
Een paar van hen kwamen naar buiten.
De jongens stapten uit de boot en aan land.
Eén van de studenten was kennelijk eerder in het dorp geweest, kende Hielke en Sietse en begroette hen vriendelijk.
Een andere student draaide zich om naar de tent en riep: “Toine! Kom eens naar buiten!”
Een magere roodharige jongen kwam uit de tent. Hielke en Sietse hadden hem eerder die dag al gezien!
“Dat is de dief van onze plasticbroekjes!” riep Hielke uit en wees naar de roodharige slungel.
“Ik denk dat je nu een probleem hebt!” lachten een paar andere studenten naar de magere, die Toine scheen te heten.
“Jullie hebben wat van ons!” zei Hielke, die beter van de tongriem gesneden was dan zijn tweelingbroer. “En ik wil het terug!”
De studenten maakten een uitnodigend gebaar en even later stonden de jongens en de studenten allemaal in de legertent.
Op de tafel in het midden lag een verzameling plasticbroekjes.
“Die zijn van mij!” wees Kees. “Geef terug, dieven!”
“Jullie krijgen alles terug!” zei de student die de jongens nog kenden als Jos. “En als jullie hier vandaag niet zouden zijn geweest, hadden jullie woensdagmorgen een verrassing gekregen.”
De jongens keken niet-begrijpend.
Jos legde uit: “Woensdag gaan wij weer terug naar Groningen. Dan is de ontgroeningsweek afgelopen.”
Ontgroening was de jongens geen begrip en Jos legde het uit.
“Het is een beproeving die nieuwe leden van een studentenvereniging tijdens hun introductie moeten doorstaan. Een soort test, zeg maar.”
“Maar wat heeft dat met onze plasticbroekjes te maken?” riep Sietse uit.
“Toine hier had de eerste nacht in het studentenhuis in bed geplast!” zei Jos. “Te veel bier gedronken, denk ik!”
Of misschien is hij gewoon een bedplasser, net als ik, dacht Hielke bij zichzelf, maar hij zei:
“Kan gebeuren! Maar dan hoeven jullie toch geen plasticbroekjes te gaan stelen?”
“En zeker geen…. hoeveel liggen er hier wel niet……. Tien, twaalf?” vroeg Louw.
En Kees voegde er aan toe:
“Dan kan je toch gewoon luiers en plasticbroekjes kopen! Bij de Hema! En anders bestel je ze maar bij Ter Meulen Post! Daar zijn ze nog goedkoper, maar een paar gulden!”
Daar sprak de zoon van de gierige molenaar, altijd uit op een koopje!
“Het was een stunt voor Toines ontgroening. Het leek ons wel toepasselijk. Hij moest deze week voor ieder van ons een plasticbroekje bezorgen. En Tom had bedacht dat we op het eiland zouden kamperen, dus dat was een uitdaging!”
“Geen Hema hier, en Ter Meulen Post bezorgt hier ook al niet” zei nu voor het eerst de magere jongen zelf wat. “Dus ik moest ze stelen.”
Jos hernam het woord.
“We hebben van elk broekje bijgehouden waar we het hebben meegenomen! Kijk maar!”
Hij pakte een plasticbroekje van de tafel, dat Kees als het zijne herkende.
Met een paperclip zat er een briefje aan bevestigd. “Molen Woudaap” stond er op.
Louw pakte zijn eigen plasticbroekje.
'Heawei 17' las hij.
“Ons adres!” riep hij verrast.
Toine liet een ander plasticbroekje zien.
‘Smederij’ stond er op. “Ik wist niet of deze van jou, Hielke, of van Sietse was. Dus heb ik maar op allebei ‘smederij’ gezet. En overmorgen zouden jullie ze weer terug gevonden hebben op de waslijn!”
“Maar jullie hebben er toch niks aan?” zei de praktische Hielke. “Ze passen jullie toch niet! En zeker niet over een luier heen.”
Hij keek de roodharige jongen aan en zei:
“Je bent wel dun, maar mijn plasticbroekje past jou vast niet. Wij zijn tieners, jullie zijn volwassen!”
“Dat was ook niet de bedoeling” sprak de roodharige student verlegen. “En luiers hebben we hier ook niet.”
“Jij had ze anders die eerste nacht bij ons wel kunnen gebruiken!” lachte een andere student hem uit.
De magere Toine werd rood en schaamde zich.
“Een ongelukje!” zei hij.
Hij wendde zich weer tot de jongens.
“De opdracht was om deze hele week een plasticbroekje en een luier aan te trekken. Die moest ik dus pikken. Omdat ik in bed had geplast. Maar het idee veranderde telkens. Op het laatst moest ik net zoveel plasticbroekjes verzamelen als hier studenten zijn. Veertien man. Toen was het idee om daarna een luierparty te houden op het eiland. Wij allemaal een luier om en een plasticbroekje aan. Dat leek ons geinig. Het was een idee van Tom hier. Sommigen van ons zeiden dat ze vroeger in bed hadden geplast. En herinneringen hadden aan hun plasticbroekjes. Tom zei zelfs een keer dat hij het jammer vond dat hij geen plasticbroekje meer aan hoefde. Misschien vond hij het daarom zo'n fantastisch goed idee.”
De student die Tom heette bloosde. Het was inderdaad zijn idee geweest om plasticbroekjes te gaan stelen, zogenaamd als ontgroening van Toine. Maar de meesten waren al weer vergeten wiens idee het was geweest. Eerst had Tom stiekem gehoopt misschien een plasticbroekje aan te kunnen trekken, als niemand het zag. Als Toine er eentje zou hebben gepikt. En pas daarna was het idee uitgegroeid tot het voornemen om alle studenten een plasticbroekje aan te laten trekken.
“Maar we hadden al gauw in de gaten dat dat niet ging werken. De meeste broekjes die we te pakken kregen zijn tienermaten, of soms nog kleiner. Nou ja, op één na dan. Dus toen ging het alleen nog om het verzamelen. En we zouden ze ook weer terug brengen!”
“Het spijt ons” zei Jos. “Het was een grap, meer niet.”
“En we hadden er niet zo goed over nagedacht” zei een andere student.
“Dat we mensen in problemen konden brengen en zo!”
Louw woelde door de stapel plasticbroekjes en las de briefjes.
“Vitusdyk 24!” riep hij uit.
Dat was in een dorp verderop. “Zijn jullie daar ook helemaal geweest?”
“En hier! Stasjonsleane!”
Ja, daar kon je wel via het water komen.
Louw hield nog een plasticbroekje omhoog.
“Ik weet wie hier woont. Maar ik wist niet dat hij nog in bed plaste! Die is al 16 en heeft een brommer!”
Sietse zocht naar het tweede broekje waar 'smederij' op moest staan.
Een helder wit exemplaar viel hem op, omdat het duidelijk wat groter was dan de andere plasticbroekjes op de tafel.
Hij pakte het op en las het adres.
Hij werd stil, schudde zijn hoofd in ongeloof, las het adres nog eens en legde het broekje dan weer terug op tafel.
Al gauw vond hij zijn eigen plasticbroekje en stak het in zijn zak.
Die had 'ie maar weer terug! Kon hij vannacht weer rustig in bed plassen.
Ook Hielke, Kees en Louw hadden hun eigen plasticbroekjes inmiddels terug gevonden.
“We gaan weer terug naar huis”, zei Hielke, “en we nemen onze eigen broekjes mee. Beloven jullie dat je die andere weer terug brengt! Anders helpen we jullie nooit meer!”
De studenten lachten en knikten.
“We beginnen er vandaag maar vast mee! De grap is er nou toch wel wat van af!”
Jos sprak: “Toine is nu wel genoeg ontgroend. Op één na had hij al genoeg broekjes verzameld. Dus toe maar.... Het is goed!”
Toine en Jos liepen mee naar de oever waar de Kameleon aangemeerd lag.
Tom keek hen na. De plasticbroekjes moesten worden terug gegeven. Dat was goed en eerlijk. Maar het liefst had hij er zelf eentje gehouden. Waarom snapte hij zelf niet. Maar hij wist nog van toen hij twaalf was, dat hij jaloers was op een vriendje die nog in bed plaste. Z'n vriendje die zo'n mooi, glanzend plasticbroekje aan mocht 's nachts...
Wat had hij graag ook zo'n broekje gehad! Maar ja, hij plaste niet in bed.
Aan de oever namen Toine en Jos afscheid van de jongens.Het avontuur was heel anders afgelopen dan de vier hadden verwacht.
Maar het voornaamste was dat ze hun plasticbroekjes terug hadden.
De magere Toine nam nog even het woord.
“Jullie hebben alle vier nog een plasticbroekje aan 's nachts. En ik denk ook wel een luier om.”
De jongens knikten alle vier instemmend. Dat sprak vanzelf, als je bedplasser was.
“Dus jullie plassen nog in bed” zei Toine, en dat was geen vraag. “Maar je hoeft je er niet voor te schamen hoor!”
“Doen we ook niet” antwoordde Sietse.
En Hielke voegde er aan toe: “Je kan er niks aan doen!”
Kees kon het niet laten om op te scheppen: “Ik plas elke nacht wel twee keer in bed!”
Toine nam nog een keer het woord.
“Het gaat vast gauw over, jongens!”
En weer verlegen wordend, voegde hij er aan toe:
“Ik heb het tot m'n 16e gedaan. Ik was elke nacht nat. Maar toen was het ineens in drie maanden over. En ik heb nooit meer in bed geplast!”
“Ahum” kuchte Jos. “Op een nacht bij ons in het studentenhuis na dan!”
“Dat kwam van het bier!” zei Toine.
“Bier! Ik krijg dorst!” riep Jos. “Er zijn nog minstens zestien kratten vol!”
En dat zeggende liepen de twee studenten lachend terug naar hun tent.
De andere studenten stonden in de opening, de meeste met een flesje in hun hand of aan hun mond. Ze zwaaiden.
Alleen Tom stond nog binnen bij de tafel. Hij aaide één van de plasticbroekjes. Nu het nog kon.
Straks waren ze weer weg. Terug naar de jongens die ze wél aan mochten.....
De Kameleon maakte vaart. Het avontuur was afgelopen!
Maar Sietse zei:
“Ik ga jullie wat vertellen! Een zeker iemand gaat ons nooit meer plagen met het bedplassen!”
De andere jongens keken hem vragend aan.
“Weet je van wie dat ene grote plasticbroekje was? Ik herkende het adres meteen!”
Sietse liet even een stilte vallen. En zei toen:
“Het is van Gerben!”
Einde.