Ik dacht: ik plaats nog een stuk. Dit stuk is een wat rustiger stuk, minder intens als de opening, en zo zal het verhaal ook deels worden, net als dit, dus wees gerust als het begin zwaar lag (Ares), het woord grotendeels aangenamer, als iemand suggesties heeft over mijn schrijfstijl hoor ik het graag, en veel leesplezier, het is niet veel, maar ik dacht ik doe het toch maar, en o ja, ik heb een naam bedacht.
Op het moment dat de volle maan op zijn sterkst is, en een zacht voorjaarsbriesje opsteekt, zijn bijna alle lichten gedoofd in het stadje.
Op een nacht als deze ligt ieder ander al lang diep onder de wol, maar dat geldt niet voor Anton. Zoals altijd is hij druk in de weer,
bezig met schrijven in zijn dagboek. Wanneer de wind voor de zoveelste keer zijn lange haren naar achteren blaast houdt hij op,
om vervolgens met een gezicht dat op het punt staat te gaan janken omhoog te kijken.
Ik mag niet huilen, wees sterk Antonie. Wees hard, hou vol, laat zelfs de maan je niet kennen.
Hoe moeilijk het ook is om niet te huilen, lukt het hem toch om sterk te zijn. Hij dringt de tranen terug en kijkt recht voor zich uit.
Wat een rust, zag de wereld er maar altijd zo uit. Zo stil, zo mooi, zo vrij van mensen die haar natuurlijke schoonheid verpesten.
Maar helaas, alles is sterfelijk, zo ook schoonheid.
Op het moment dat de maan 20 graden gezakt is begint de slaap het van hem te winnen. Zijn besluit om naar bed te gaan is geen onverstandige keuze,
want bijna direct nadat ook hij uiteindelijk onder de wol kruipt, zijn zijn oogleden zwaar geworden. Hij had geen keus dan zich overgeven aan een droomloze slaap
₪
Anton is niet de enige die rond dit tijdstip nog wakker is, want aan de andere kant van de stad is nog iemand anders klaarwakker,
een jongedame met een uiterlijk waar je u tegen zegt. Als een schim zit ze voor haar raam, zachtjes snikkend zit ze met haar handen in haar haren,
ze begint steeds harder te huilen en kan de tranen gewoon niet meer ophouden.
Waarom moest mij dit nou overkomen? Waarom mij? Alsof ik al niet genoeg aan mijn hoofd heb gehad.
Ze weet dat het geen nut heeft om haar tranen te drogen, daarom doet ze haar moeite niet meer.
Met haar hoofd op haar bureau leunend zit ze daar op haar stoel, onbewogen, het enige wat beweegt zijn haar tranen die van haar wangen afglijden.
En wanneer haar tranen langzaam minderen en haar verdriet wegebt op het geluid van de wind die tegen de ramen aantikt,
ebt ook haar geest weg en ze valt langzaam in een diepe slaap.