Bedplasser91
Plasticbroekjesfan!
'Pissebed' in Thailand
Het bovenste stapelbed in de nachttrein uit Bangkok was goedkoper, dus dat nam ik. Eenmaal in Chiang Mai aangekomen vond ik al gauw een spotgoedkoop hotelletje in Changwat. Ik ben hier sinds gisteren en denk dat ik er een tijdje blijf. Ik heb m'n kamer voor een week. Voorlopig heb ik even genoeg van varen en daarom ben ik naar het noorden getrokken, zo ver van de zee als mogelijk. Van de week heb ik in mijn eentje mijn achttiende verjaardag gevierd. Er zijn een paar backpackers hier, maar die gaan hun eigen gang.
Ik ben Oane Tsjirk. Goede Friese voornamen toch? Voor niet-Friezen nauwelijks correct uit te spreken, maar ze passen bij mijn al net zo Friese achternaam.
Op m'n 16e was ik mijn ouders zat. Mijn ouders waren mij zat. Al jaren kreeg ik meer klappen dan eten en elke morgen kreeg ik weer scheldpartijen over mijn eeuwige bedplassen. Dat waren ze nog het meeste zat. Terwijl ik toch echt meestal mijn bed droog hield dankzij drynites en mijn plasticbroekjes. Op m'n 16e heb ik een monsterboekje geregeld en kreeg al gauw werk. Deksman op een binnenschip, maar ik wilde de wereld in, ben daar niet lang gebleven en vond ander werk. Naar zee. Tussen Russen en Filipijnen, de meeste net zo thuisloos en losgeslagen als ik, en een handjevol Nederlanders. Op het schip werd ik al binnen een week alleen nog maar Pissebed genoemd. Kwam de Nederlandse stuurman mee aan toen hij niet op mijn naam kon komen. De Russen en Filipijnen konden het uitspreken. Dus dat bleef hangen. Maar ik ben best een aardige gast en ik werkte hard genoeg, dus moeilijk deden ze er niet over dat ik vrijwel elke morgen nat wakker werd. Zo lang ik zelf m'n bed maar droog hield en de hut niet stonk. Daar zorgde ik wel voor. Toen de drynites op waren regelde ik een paar katoenen luiers; plasticbroekjes had ik al genoeg. Verbergen deed ik het niet meer, dat is op een schip sowieso onmogelijk. Ik was dus gewoon die scheepsjongen, of lichtmatroos zo je wilt, die nog in z'n bed piste. Iedereen wist het, niemand deed er moeilijk over. Sinds een half jaar heb ik af en toe droge nachten.
Mijn hotel is een oninteressante betonbouw, een paar verdiepingen hoog, aan een brede maar onverharde weg. Aan de overkant staan nog oude houten huizen zonder verdiepingen, alleen een begane grond, maar wel met een overdekte veranda er aan vast gebouwd. Een stuk aantrekkelijker dan deze klots van beton, vind ik. Er is wel een soort terras voor het hotel, met wat ijzeren tafeltjes en stoeltjes, waar cola en bier worden geserveerd tegen spotprijsjes. Ik zit er graag. Gewoon niks doen. Of ik lees een boek. Eten doe ik meestal bij één van de vele straatverkopers. Zo lang het maar goed doorbakken is en er geen vliegen op het vlees kunnen landen. Bovendien heb ik een maag van ijzer. Lekker is het altijd. Er is niet veel aan de hand, als je maar geen kraanwater drinkt.
Vanmorgen zit ik op dat terras. Ik heb een boek gevonden in de bibliotheek van het hotel, een groot woord voor een verzameling boeken die zijn vergeten of achter gelaten door andere reizigers. De ezelsoren en gebarsten ruggengraat storen me niet. Ik zag dat dikke boek, las de achterflap. Het leek me wel wat en heb het meegenomen. Het is van ene James Clavell. Tai-pan. Speelt zich af in Hong Kong. Daar ben ik wel geweest. Het leest lekker en is vlot geschreven. Dat het in het Engels is, stoort me niet. Dat lees en spreek ik net zo makkelijk. Engels was het enige schoolvak waar ik goed in was. Aardige leraar ook. En ik houd van dikke boeken, zo lang ik ze maar niet mee hoef te slepen.
Beweging aan de overkant trekt mijn aandacht. In het halfduister van de veranda zie ik een magere jongen van een jaar of vijftien. Als hij verder naar buiten komt, in de zon, zie ik dat hij een mouwloos, versleten t-shirt aan heeft, en een zo mogelijk nog meer versleten kort spijkerbroekje. Hij heeft een vriendelijk gezicht en het zwarte haar dat vrijwel alle Aziatische jongens hebben. De kapper heeft hij kennelijk al een tijd niet bezocht: zijn haar is minstens net zo lang als het mijne. Ik wil mij weer aan mijn boek wijden – zo interessant is zo'n tienerjongen nou ook weer niet – als ik zie wat hij aan het waslijntje hangt: een witkatoenen luier en een plasticbroekje! Hij is kennelijk een bedplasser! Dat komt me bekend voor. En al denk ik niet dat hij het ziet aan de overkant van de weg, schenk ik hem een brede glimlach. Mijn eigen plasticbroekje hangt op het balkon van mijn kamer te drogen. Ook ik was die nacht nat.
Een oudere vrouw komt bij de jongen. Ik zie haar gesticuleren, maar ze is te ver weg om te horen wat ze zegt, en ten tweede spreek ik geen Thai. De jongen glimlacht naar haar. Dan gaan ze allebei naar binnen en ik lees verder. Het is een goed boek. Als ik een paar uur later weer opkijk en aan iets van een lunch begin te denken, zijn de luier en het plasticbroekje van de waslijn afgehaald. De jongen speelt op de veranda.
Langs de kant van de weg zijn me de rieten manden al eerder opgevallen. Ook in sommige buurten van Bangkok heb ik ze wel gezien. Er wordt afval in gedeponeerd en de manden – hier zijn het tamelijk ondiepe, ronde manden – worden geregeld geleegd. Of ze hier aan afvalscheiding of recycling doen weet ik niet en eerlijk gezegd lig ik daar ook niet wakker van. De meeste manden bevatten voornamelijk fruitafval en lege plastic flessen, zag ik toen ik er langs liep. Onwelriekend is het zelden, want het schijnt dat er vrijwel elke avond wel iets of iemand langs komt die ze leegt.
De volgende morgen zit ik al weer vroeg op “mijn” terras. De hitte is nog niet zo drukkend. De oudere vrouw en de jongen aan de overkant zijn ook vroeg wakker. Ik denk dat zij zijn moeder is. Hij heeft kennelijk weer in zijn bed geplast, want hij hangt een luier en zijn plasticbroekje aan de waslijn. Ik voel een band met hem, want ook ik heb vannacht in bed geplast en ook mijn plasticbroekje hangt weer op het balkon. Aan roomservice doen ze hier niet, en al zou het wel zo zijn, dan kon het me nog niet schelen wat ze er van denken. Ik pis nog in bed, so what. Ik glimlach naar mijn lotgenoot aan de overkant van de weg. Zijn gezicht licht op als hij terug lacht. Jeugd heeft scherpe ogen. Zijn moeder lacht ook, maar dan naar de jongen. Ze kan ook zijn oma zijn, denk ik bij mezelf. Of misschien is de jongen wel een nakomertje. Zij lijkt eigenlijk wat te oud. Samen ontbijten ze gezellig op de veranda. Zo’n huiselijk tafereel heb ik nooit gekend. Met een tikje jaloezie in mijn hart ga ik zelf ook op jacht naar een ontbijtje.
Wordt vervolgd!
Laatst bewerkt: