luierfan_boy
Zeg niet wat je weet, maar weet wat je zegt.
Ik en Scenekid hebben er voor gekozen om samen een verhaal te schrijven en te posten op dit forum. We
schrijven omstebeurt een hoofdstuk en hopen niet al te veel tijd tussen de hoofdstukken te laten zitten.
Er komt nog een PFD versie om te kunnen printen!
Verder hebben we graag strenge kritiek, maar ook tips & trucs!
Enjoy!
Proloog
Het drong nu pas tot me door dat ik mijn huis voor zes maanden gedag moest zeggen. Zes lange maanden, waarin van me verwacht werd dat ik moest gaan ‘nadenken over mijn extreme afwijking’, aldus mijn ouders.
Niet dat het huis waarin ik woonde zo’n goddelijke plaats was. ik voelde weer even aan de rode plek op mijn wang, waar mijn vader zijn woede gisteravond nog op los had gelaten. En waarom? Alleen omdat ik ze een keer tegensprak.
Mijn vader zat met een uitdrukkingloos gezicht achter het stuur. Ik wist zeker dat hij diep van binnen aan het lachen was, de eikel.
‘Hoelang is het rijden?’probeerde ik. Ik wilde dolgraag weten wat de stemming was, al kon ik het waarschijnlijk al raden.
‘Een kleine twee uur,’ sprak hij op geïrriteerde toon boven het zweverige getetter van de autoradio uit. Er trok een golf van haat over me heen toen ik zijn stem hoorde. Zo klef en slijmerig. Ik onderzocht hem met een achterdochtige blik via de achteruitkijkspiegel. Hij toonde zoals altijd mager en uitgeput. Menig mens met een beetje kijk hierop, zou kunnen constateren dat hij aan de alcohol was. Maar integendeel, hij was tegen alles wat iemand van het goede pad af kon drijven. En daar hoorde luiers dragen op 16 jarige leeftijd blijkbaar ook bij.
Ik gaf toe aan de verleiding om oortjes in te doen en mp3’s te luisteren. Eigenlijk had ik mezelf voorgenomen om waakzaak te blijven, zodat ik bij de minste of geringste kans kon vluchten, maar de moed zakte me steeds weer net zo snel in de schoenen wanneer ik naar het starre gezicht van mijn vader keek.
Ik ging wat onderuit hangen en speelde ‘Simple plan – Summer Paradise ft. Jean Paul’ af.
Ik was doodmoe. Gedeeltelijk van de stress, gedeeltelijk van de nachten waarin ik mezelf pas rond een uur of 3 stilletjes in slaap had gehuild. En dat waren er nogal wat.
Ik deed weinig moeite om wakker te blijven, waardoor mijn oogleden na korte tijd al omlaag zakten. Ik verplaatste mijn gedachten terug naar de luiers.
Voor mijn geestesoog zag ik voor me hoe mijn vingers langs het zachte plastic wreven. Mijn zwarte, krullende haar hing los over mijn schouders. Ik kon de shampoo ruiken, al was het erg vaag. Ik zat ergens in kleermakershouding op een grasveld. Het natte, pasgemaaide gras glinsterde door de felle zon. Het duurde niet lang voordat ik door kreeg dat ik niet alleen een luier in mijn hand hield, maar ik er ook eentje om had. Met alle rust en vrijheid die ik opeens uitte ontgrendelde ik met vaste hand de knoop van mijn korte tuinbroekje. Aan de omvang alleen al viel op te merken dat ik droeg, maar mijn vraag werd pas echt bevestigd toen ik met een verbaasde blik het korte spijkerbroekje omlaag schoof.
‘Je lag nog zo rustig te slapen en ik zag een pak liggen bij die boom daar.’ Ik schoot overeind en richtte me richting die vertrouwde stem. Een gevoel van binnen begon te gloeien, hoogstwaarschijnlijk mijn hart. Mijn hoofd werd licht, maar mijn ogen inspecteerden nog steeds vol ongeloof het lichaam van de jongen.
‘Nick?’ Schreeuwde ik uit van blijdschap. Ik schoof het korte spijkerbroekje die op mijn knieën hing nu helemaal naar beneden en sleurde het dolblij weg.
Ik voelde hoe mijn luier enorm kraakte toen ik op hem af rende. De vraag of de luier nog droog was tolde al een tijdje in mijn hoofd, maar sinds ik Nick zijn stem hoorde was die vraag als sneeuw voor de zon verdwenen. Voor het eerst in een heel lange tijd voelde ik me weer gelukkig.
Ik drukte een kus tegen zijn mond terwijl ik er door mijn aanloop voor zorgde dat we allebei achterover kukelden. We vielen met een aardige vaart, maar het viel me op dat ik nergens pijn had. Nick had mijn val gebroken door zijn grote handen tussen mijn oksels te plaatsen en me boven de grond te houden. Hij zelf viel met een doffe klap op zijn rug. Het was dan wel gras, maar dat hield niet weg dat hij hier zonder pijn af zou kunnen komen.
‘H... het spijt me!’, sprak ik geschrokken. Ik rolde me van hem af en voelde mijn hemdje vochtig worden door het natte gras. Zodra ik zijn kant weer op was gerold keek ik hem bezorgd aan. Blijkbaar was er niks aan de hand, want er stond een doffe glimlach op zijn gezicht. Nu pas merkte ik op dat hij er zo ‘nep’ uitzag. Zo sprookjesachtig. Dat was ik niet gewend van hem.
Zijn gezicht was overtrokken met een doffe, lichte gloed. Ik stak mijn arm uit en streelde zijn wang. Glad. Onmogelijk glad. Mijn hand schoof door naar zijn korte zwarte haar. Terwijl ik door zijn abnormaal goed gekamde haar strook keek ik in zijn grote bruine ogen. Hij had een iets dromerige blik. Ik voelde me opeens misselijk en draaierig. Alsof al het goede uitgebrand was en het verdorde, duistere gevoel me weer tegemoet kwam. Was dit een extraatje omdat ik me als overgegeven in de auto heb laten zakken op weg naar de inrichting? Ik vroeg het me brandend af.
‘Ciara... zie je die boom daar?’Ik was allang blij dat ik weer iets had om aandacht aan te besteden in deze onwerkelijke wereld.
Ik draaide me om en zag inderdaad een grote, bloeiende boom. Hij was minstens tien meter hoog, met een wijdte van ongeveer de 5 meter. Grote, bruine takken die vol met bladeren zaten zorgden ervoor dat de boom er reusachtig uitzag. De stam was bijna twee keer zo dik als ik mij kon herinneren van de meeste bomen in Nederland.
‘Toe maar, ga!’, moedigde Nick me aan. Het idee om naar deze prachtige boom te lopen en hem van dichtbij te zien deed mijn hart sneller kloppen, maar een instinctief iets ontdeed me daarvan.
‘Wat kan ik daar verwachten?’Vroeg op neutrale toon terwijl ik nog steeds naar de enorme boom staarde. Waarom was die me niet eerder opgevallen, vroeg ik me tenslotte af.
‘Een adresje. Geloof me, je kunt er van genieten!’ Hij had helemaal geen schorre of overslaande momenten, zoals ik gewend was van hem. Zijn stem klonk zo helder als water dat net uit de bergen stroomde.
Puur omdat Nick, mijn vriendje, het enige levende wezen in mijn hele leven was dat ik zonder twijfel kon vertrouwen liep ik schoorvoetend in de richting van de boom. Omdat ik op blote voeten liep voelde ik het natte gras tussen mijn tenen door kriebelen. Het natte gevoel deed me ongewild denken aan het plassen in een luier.
Alsof ik het over de duvel hemzelf had, schoot er opeens een enorm drukkend gevoel door mijn blaas. Ik klapte voorover en liet me met een pijnlijk gezicht op mijn knieën vallen. Terwijl mijn hand automatisch naar mijn onderbuik schoot keerde ik mijn hoofd omhoog. Met samengeknepen ogen keek ik schuin langs de zon, de blauwe, onbewolkte lucht in. Alsof de oorzaak van die aanval op mijn blaas in de lucht te zien was.
‘Laat het lopen, daar ben je toch zo goed in?’ hoorde ik galmen vanuit de richting waar Nick stond. Het vreemde eraan was dat het niet de stem van Nick was die mij zo durfde te commanderen, maar die van mijn vader. De snerpende, hatelijke stem van die iele man.
Alsof ik de controle over het hele gebeuren al niet genoeg had verloren, liet ik mijn plas plotseling lopen. Ik probeerde mijn benen tegen elkaar te knijpen terwijl mijn handen bijna spastisch naar mijn kruis grepen. Dat gebaar zorgde er alleen maar voor dat het proces nog sneller verliep.
De hevig pijn in mijn onderbuik begon te verzachten terwijl mijn luier begon te verzadigen. Want dit was toch ook waar ik zo van hield? Ik gaf me nu volledig over aan de griploze situatie. Opgeven was iets wat niet in mijn aard zat, maar wat hier gebeurde was iets wat mijn verstand veel te boven ging.
‘Goed zo meid, loop nu naar de boom!’ Mijn vaders stem droop van het sarcasme. Hoewel er verschillende antwoorden paraat stonden die ik terug kon schreeuwen, hield iets me tegen. Het onwerkelijke aspect hiervan maakte me angstig. Alsof ik weer zo’n soort ‘straf’als net kreeg, wanneer ik die lelijke, echoënde stem tegen zou spreken.
Ik schoof mijn lange bos haren weer over mijn schouders en schuifelde naar de enorme, mysterieuze boom. De luier, waarvan ik bij god niet wist wat voor een soort of merk het was, kraakte minimaal tussen mijn benen. Wel voelde ik dat hij behoorlijk was gaan hangen en ik had al eerder opgemerkt dat er een grote, gele vlek te zien was.
Ik merkte dat ik wat grotere stappen begon te zetten. Het duurde dan ook niet lang voordat ik bij de boom aangekomen was. Als ik naar boven keek maakte een duizelig gevoel zich meester van me, als ik naar beneden keek leek het alsof ik een grote diepte aanschouwde en als ik recht naar de stam van de boom keek zag ik alles glashelder. De keuze was dus snel gemaakt.
Na korte tijd viel het me op dat er een hol in de stam was. Niet groter dan 2 centimeter, met in plaats van een gat, een opvulling van een stukje papier. Met nog steeds trillende handen peuterde ik het papiertje eruit.
Terwijl ik het rolletje perkament openvouw sloot er opeens een harde donderslag boven me. Het begin keihard te regen, gepaard met constante donderslagen. Als ik mijn ogen even met een overvallen gevoel over het gebied laat rollen, schrik ik me dood. Er is opeens een plotselinge verandering tussen de blauwe lucht en het groenen gras, en het grauwe, duistere aspect wat ik hier nu voor me zie.
Mijn nieuwsgierigheid trekt me echter weer bij het stukje perkament. Ik lees voorzichtig wat er op het stukje perkament staat.
‘Bortenlaan 56. Kamer 86A. Patiëntnummer 3.
Ik schoot met een abrupte beweging wakker. Ik hapte naar adem terwijl ik weer rechtop ging zitten. Mijn zwarte haren kleefde aan mijn huid vast, mijn shirtje was op sommige plaatsen nat van het zweet. Ik voelde me klam. Klam, en geschrokken.
Toen ik na enkele seconden van bijkomen weer terugdacht aan de droom, schoof ik mijn hand naar de oude spijkerbroek die ik droeg. Een overwonnen gevoel doordrong me toen ik geen nattigheid voelde. Ik probeerde weer een beetje te ontspannen – voor zover dat kon in mijn situatie – en zette de scène uit mijn droom weer op een rijtje.
Het adres had allang een brandend gat ik mijn geheugen gemaakt. Dat was namelijk het adres waar we vandaag moesten zijn. Ter bevestiging boog ik naar links en keek op de Tom Tom-navigator. En zoals ik al vermoed had: Eindbestemming Bortenlaan 56.
Het was logisch dat ik zo’n nachtmerrie daar over kon krijgen. Het was nóg meer voor de hand liggend dat ik een nachtmerrie kreeg over Nick, mijn vriendje, die ik voor een lange tijd moet gaan missen. Maar wat me nog steeds niet duidelijk was, is waarom er in vredesnaam informatie over mijn kamernummer en patiëntnummer in mijn droom voorkwamen. Was dit stomweg verzonnen door mijzelf, of betekende dit meer?
‘Blijf ik de auto zitten, ik ga even tanken en wat snacks halen.’ Ik zag hoe mijn vader me nog even kort en star aankeek en toen de deur opende en het tankstation waar we geparkeerd waren op liep.
Ik vroeg me sterk af wat mijn vader van mij vond. Het was negatief, dat was wel duidelijk, maar ik wilde gewoon weten wat zijn motieven waren om mij naar zo’n hel te sturen.
Mam, met haar grote ogen en zwarte bos haar, had niet eens de moed op kunnen brengen om me te vergezellen tijdens het wegbrengen.
Mijn gedachten schoten terug naar die regenachtige ochtend. Ik stond met de ziel onder mijn arm in de deuropening terwijl vader met een schuchter gezicht mijn bagage de auto in sleepte.
Mijn moeder ontweek mijn blik, keek me weer even kort aan, en keek weer een andere kant op.
‘Ciara… sorry’, sprak ze stuntelend. Ik kon zien hoe ze nerveus met haar ogen bewoog. Uit schaamte voor mij, of omdat ze bang was voor die dag dat ik terug zou keren. Die dag dat ik sterker dan ooit tevoren thuis zou komen en liet zien dat mijn persoonlijkheid eigenlijk een stuk beter was dan die van hen.
Een korte kus op mijn wang en‘dag meis’’ dat ze in mijn oor fluisterde was het enige afscheidt wat ze op kon brengen. Het feit dat mijn ouders maar niet van me konden houden, liet diep van binnen een litteken achter. Een litteken dat met geen mogelijkheid ongedaan kon worden gemaakt.
‘Eet op, wie weet wat voor een rotzooi je zult moeten eten daar.’ Hij gorgelde even. ‘Of misschien wel helemaal niets,’ grapte hij met ontblootte tanden.
Ik was mijn eetlust meteen verloren. Toch opende ik het papiertje van de Marsreep die op mijn schoot werd gegooid en at de reep als een boer met kiespijn.
Ik keek weer naar buiten. De omgeving bestond uit niet veel meer dan grote stukken weiland. Meestal bevolkt met wat vee.
‘Hoelang ga ik daar zitten?’vroeg ik na een tijdje puur uit verveling. ‘En ik accepteer geen antwoord als‘zolang nodig is’,’ sprak ik voorspellend.
‘Zolang als nodig is.’ Hij zette de radio wat harder. ‘En nu je mond houden.’
De radio schetterde het nummer ‘A Horse With No Name’ uit. Even vreesde ik dat mijn vader mee ging zingen – of eerder snerpen – maar blijkbaar was dat ongeluk me gespaard gebleven.
Eindelijk was het dan zover: Mijn eindbestemming was in zicht.
Ik keek op de borden die aangaven dat we er al bijna waren. Mijn handen begonnen te zweten en mijn hart klopte sneller.
Eigenlijk had ik me nog maar minimaal voorbereid op de inrichting, dus besloot ik er die laatste minuten maar niet over te peinzen, maar gewoon te genieten van mijn laatste vrije tijd in een lange periode.
Nog geen twee minuten later zette mijn vader de auto tot stilstand op de bijna verlaten parkeerplaats. Toen de auto stilstond viel het me pas op dat er druppels tegen de autoruit tikten. Ik liet mijn blik langs de hemel glijden en merkte op dat de lucht grauw was geworden. Een lange, intense rilling schoot over mijn rug.
‘Stap uit, we zijn er,’ merkte mijn vader onnozel op. Ik opende het portier en stapte de buitenlucht in. Meteen begon ik veel van deze kostbare lucht der vrijheid te inhaleren, niet eens bewust.
We droegen allebei twee koffers en ik had mijn handtas om mijn schouder geworpen. Normaal zou ik nu uit de les lopen met een luier in mijn handtas. Ik zocht dan in mezelf giechelend een wc op om daar een luier om te doen, waardoor ik onderweg naar huis ‘beschermd’was. Dat was tenminste wat ik mezelf met zoete woorden voorschotelde, al was een luier natuurlijk niet nodig omdat ik alles gewoon op kon houden. Het was puur om dat geweldige, prikkelde gevoel keer op keer weer terug te krijgen.
Ik hief mijn hoof op naar het hoge hek waar we doorheen moesten lopen. Terwijl ik mijn ogen stijf toekneep vanwege de neerstrijkende regen, las ik ‘Huize Libertas’. Die titel was ik snel weer vergeten. Ik had er nu al een nieuwe naam voor verzonnen…
Huize des Heils!
schrijven omstebeurt een hoofdstuk en hopen niet al te veel tijd tussen de hoofdstukken te laten zitten.
Er komt nog een PFD versie om te kunnen printen!
Verder hebben we graag strenge kritiek, maar ook tips & trucs!
Enjoy!
Proloog
Het drong nu pas tot me door dat ik mijn huis voor zes maanden gedag moest zeggen. Zes lange maanden, waarin van me verwacht werd dat ik moest gaan ‘nadenken over mijn extreme afwijking’, aldus mijn ouders.
Niet dat het huis waarin ik woonde zo’n goddelijke plaats was. ik voelde weer even aan de rode plek op mijn wang, waar mijn vader zijn woede gisteravond nog op los had gelaten. En waarom? Alleen omdat ik ze een keer tegensprak.
Mijn vader zat met een uitdrukkingloos gezicht achter het stuur. Ik wist zeker dat hij diep van binnen aan het lachen was, de eikel.
‘Hoelang is het rijden?’probeerde ik. Ik wilde dolgraag weten wat de stemming was, al kon ik het waarschijnlijk al raden.
‘Een kleine twee uur,’ sprak hij op geïrriteerde toon boven het zweverige getetter van de autoradio uit. Er trok een golf van haat over me heen toen ik zijn stem hoorde. Zo klef en slijmerig. Ik onderzocht hem met een achterdochtige blik via de achteruitkijkspiegel. Hij toonde zoals altijd mager en uitgeput. Menig mens met een beetje kijk hierop, zou kunnen constateren dat hij aan de alcohol was. Maar integendeel, hij was tegen alles wat iemand van het goede pad af kon drijven. En daar hoorde luiers dragen op 16 jarige leeftijd blijkbaar ook bij.
Ik gaf toe aan de verleiding om oortjes in te doen en mp3’s te luisteren. Eigenlijk had ik mezelf voorgenomen om waakzaak te blijven, zodat ik bij de minste of geringste kans kon vluchten, maar de moed zakte me steeds weer net zo snel in de schoenen wanneer ik naar het starre gezicht van mijn vader keek.
Ik ging wat onderuit hangen en speelde ‘Simple plan – Summer Paradise ft. Jean Paul’ af.
Ik was doodmoe. Gedeeltelijk van de stress, gedeeltelijk van de nachten waarin ik mezelf pas rond een uur of 3 stilletjes in slaap had gehuild. En dat waren er nogal wat.
Ik deed weinig moeite om wakker te blijven, waardoor mijn oogleden na korte tijd al omlaag zakten. Ik verplaatste mijn gedachten terug naar de luiers.
Voor mijn geestesoog zag ik voor me hoe mijn vingers langs het zachte plastic wreven. Mijn zwarte, krullende haar hing los over mijn schouders. Ik kon de shampoo ruiken, al was het erg vaag. Ik zat ergens in kleermakershouding op een grasveld. Het natte, pasgemaaide gras glinsterde door de felle zon. Het duurde niet lang voordat ik door kreeg dat ik niet alleen een luier in mijn hand hield, maar ik er ook eentje om had. Met alle rust en vrijheid die ik opeens uitte ontgrendelde ik met vaste hand de knoop van mijn korte tuinbroekje. Aan de omvang alleen al viel op te merken dat ik droeg, maar mijn vraag werd pas echt bevestigd toen ik met een verbaasde blik het korte spijkerbroekje omlaag schoof.
‘Je lag nog zo rustig te slapen en ik zag een pak liggen bij die boom daar.’ Ik schoot overeind en richtte me richting die vertrouwde stem. Een gevoel van binnen begon te gloeien, hoogstwaarschijnlijk mijn hart. Mijn hoofd werd licht, maar mijn ogen inspecteerden nog steeds vol ongeloof het lichaam van de jongen.
‘Nick?’ Schreeuwde ik uit van blijdschap. Ik schoof het korte spijkerbroekje die op mijn knieën hing nu helemaal naar beneden en sleurde het dolblij weg.
Ik voelde hoe mijn luier enorm kraakte toen ik op hem af rende. De vraag of de luier nog droog was tolde al een tijdje in mijn hoofd, maar sinds ik Nick zijn stem hoorde was die vraag als sneeuw voor de zon verdwenen. Voor het eerst in een heel lange tijd voelde ik me weer gelukkig.
Ik drukte een kus tegen zijn mond terwijl ik er door mijn aanloop voor zorgde dat we allebei achterover kukelden. We vielen met een aardige vaart, maar het viel me op dat ik nergens pijn had. Nick had mijn val gebroken door zijn grote handen tussen mijn oksels te plaatsen en me boven de grond te houden. Hij zelf viel met een doffe klap op zijn rug. Het was dan wel gras, maar dat hield niet weg dat hij hier zonder pijn af zou kunnen komen.
‘H... het spijt me!’, sprak ik geschrokken. Ik rolde me van hem af en voelde mijn hemdje vochtig worden door het natte gras. Zodra ik zijn kant weer op was gerold keek ik hem bezorgd aan. Blijkbaar was er niks aan de hand, want er stond een doffe glimlach op zijn gezicht. Nu pas merkte ik op dat hij er zo ‘nep’ uitzag. Zo sprookjesachtig. Dat was ik niet gewend van hem.
Zijn gezicht was overtrokken met een doffe, lichte gloed. Ik stak mijn arm uit en streelde zijn wang. Glad. Onmogelijk glad. Mijn hand schoof door naar zijn korte zwarte haar. Terwijl ik door zijn abnormaal goed gekamde haar strook keek ik in zijn grote bruine ogen. Hij had een iets dromerige blik. Ik voelde me opeens misselijk en draaierig. Alsof al het goede uitgebrand was en het verdorde, duistere gevoel me weer tegemoet kwam. Was dit een extraatje omdat ik me als overgegeven in de auto heb laten zakken op weg naar de inrichting? Ik vroeg het me brandend af.
‘Ciara... zie je die boom daar?’Ik was allang blij dat ik weer iets had om aandacht aan te besteden in deze onwerkelijke wereld.
Ik draaide me om en zag inderdaad een grote, bloeiende boom. Hij was minstens tien meter hoog, met een wijdte van ongeveer de 5 meter. Grote, bruine takken die vol met bladeren zaten zorgden ervoor dat de boom er reusachtig uitzag. De stam was bijna twee keer zo dik als ik mij kon herinneren van de meeste bomen in Nederland.
‘Toe maar, ga!’, moedigde Nick me aan. Het idee om naar deze prachtige boom te lopen en hem van dichtbij te zien deed mijn hart sneller kloppen, maar een instinctief iets ontdeed me daarvan.
‘Wat kan ik daar verwachten?’Vroeg op neutrale toon terwijl ik nog steeds naar de enorme boom staarde. Waarom was die me niet eerder opgevallen, vroeg ik me tenslotte af.
‘Een adresje. Geloof me, je kunt er van genieten!’ Hij had helemaal geen schorre of overslaande momenten, zoals ik gewend was van hem. Zijn stem klonk zo helder als water dat net uit de bergen stroomde.
Puur omdat Nick, mijn vriendje, het enige levende wezen in mijn hele leven was dat ik zonder twijfel kon vertrouwen liep ik schoorvoetend in de richting van de boom. Omdat ik op blote voeten liep voelde ik het natte gras tussen mijn tenen door kriebelen. Het natte gevoel deed me ongewild denken aan het plassen in een luier.
Alsof ik het over de duvel hemzelf had, schoot er opeens een enorm drukkend gevoel door mijn blaas. Ik klapte voorover en liet me met een pijnlijk gezicht op mijn knieën vallen. Terwijl mijn hand automatisch naar mijn onderbuik schoot keerde ik mijn hoofd omhoog. Met samengeknepen ogen keek ik schuin langs de zon, de blauwe, onbewolkte lucht in. Alsof de oorzaak van die aanval op mijn blaas in de lucht te zien was.
‘Laat het lopen, daar ben je toch zo goed in?’ hoorde ik galmen vanuit de richting waar Nick stond. Het vreemde eraan was dat het niet de stem van Nick was die mij zo durfde te commanderen, maar die van mijn vader. De snerpende, hatelijke stem van die iele man.
Alsof ik de controle over het hele gebeuren al niet genoeg had verloren, liet ik mijn plas plotseling lopen. Ik probeerde mijn benen tegen elkaar te knijpen terwijl mijn handen bijna spastisch naar mijn kruis grepen. Dat gebaar zorgde er alleen maar voor dat het proces nog sneller verliep.
De hevig pijn in mijn onderbuik begon te verzachten terwijl mijn luier begon te verzadigen. Want dit was toch ook waar ik zo van hield? Ik gaf me nu volledig over aan de griploze situatie. Opgeven was iets wat niet in mijn aard zat, maar wat hier gebeurde was iets wat mijn verstand veel te boven ging.
‘Goed zo meid, loop nu naar de boom!’ Mijn vaders stem droop van het sarcasme. Hoewel er verschillende antwoorden paraat stonden die ik terug kon schreeuwen, hield iets me tegen. Het onwerkelijke aspect hiervan maakte me angstig. Alsof ik weer zo’n soort ‘straf’als net kreeg, wanneer ik die lelijke, echoënde stem tegen zou spreken.
Ik schoof mijn lange bos haren weer over mijn schouders en schuifelde naar de enorme, mysterieuze boom. De luier, waarvan ik bij god niet wist wat voor een soort of merk het was, kraakte minimaal tussen mijn benen. Wel voelde ik dat hij behoorlijk was gaan hangen en ik had al eerder opgemerkt dat er een grote, gele vlek te zien was.
Ik merkte dat ik wat grotere stappen begon te zetten. Het duurde dan ook niet lang voordat ik bij de boom aangekomen was. Als ik naar boven keek maakte een duizelig gevoel zich meester van me, als ik naar beneden keek leek het alsof ik een grote diepte aanschouwde en als ik recht naar de stam van de boom keek zag ik alles glashelder. De keuze was dus snel gemaakt.
Na korte tijd viel het me op dat er een hol in de stam was. Niet groter dan 2 centimeter, met in plaats van een gat, een opvulling van een stukje papier. Met nog steeds trillende handen peuterde ik het papiertje eruit.
Terwijl ik het rolletje perkament openvouw sloot er opeens een harde donderslag boven me. Het begin keihard te regen, gepaard met constante donderslagen. Als ik mijn ogen even met een overvallen gevoel over het gebied laat rollen, schrik ik me dood. Er is opeens een plotselinge verandering tussen de blauwe lucht en het groenen gras, en het grauwe, duistere aspect wat ik hier nu voor me zie.
Mijn nieuwsgierigheid trekt me echter weer bij het stukje perkament. Ik lees voorzichtig wat er op het stukje perkament staat.
‘Bortenlaan 56. Kamer 86A. Patiëntnummer 3.
Ik schoot met een abrupte beweging wakker. Ik hapte naar adem terwijl ik weer rechtop ging zitten. Mijn zwarte haren kleefde aan mijn huid vast, mijn shirtje was op sommige plaatsen nat van het zweet. Ik voelde me klam. Klam, en geschrokken.
Toen ik na enkele seconden van bijkomen weer terugdacht aan de droom, schoof ik mijn hand naar de oude spijkerbroek die ik droeg. Een overwonnen gevoel doordrong me toen ik geen nattigheid voelde. Ik probeerde weer een beetje te ontspannen – voor zover dat kon in mijn situatie – en zette de scène uit mijn droom weer op een rijtje.
Het adres had allang een brandend gat ik mijn geheugen gemaakt. Dat was namelijk het adres waar we vandaag moesten zijn. Ter bevestiging boog ik naar links en keek op de Tom Tom-navigator. En zoals ik al vermoed had: Eindbestemming Bortenlaan 56.
Het was logisch dat ik zo’n nachtmerrie daar over kon krijgen. Het was nóg meer voor de hand liggend dat ik een nachtmerrie kreeg over Nick, mijn vriendje, die ik voor een lange tijd moet gaan missen. Maar wat me nog steeds niet duidelijk was, is waarom er in vredesnaam informatie over mijn kamernummer en patiëntnummer in mijn droom voorkwamen. Was dit stomweg verzonnen door mijzelf, of betekende dit meer?
‘Blijf ik de auto zitten, ik ga even tanken en wat snacks halen.’ Ik zag hoe mijn vader me nog even kort en star aankeek en toen de deur opende en het tankstation waar we geparkeerd waren op liep.
Ik vroeg me sterk af wat mijn vader van mij vond. Het was negatief, dat was wel duidelijk, maar ik wilde gewoon weten wat zijn motieven waren om mij naar zo’n hel te sturen.
Mam, met haar grote ogen en zwarte bos haar, had niet eens de moed op kunnen brengen om me te vergezellen tijdens het wegbrengen.
Mijn gedachten schoten terug naar die regenachtige ochtend. Ik stond met de ziel onder mijn arm in de deuropening terwijl vader met een schuchter gezicht mijn bagage de auto in sleepte.
Mijn moeder ontweek mijn blik, keek me weer even kort aan, en keek weer een andere kant op.
‘Ciara… sorry’, sprak ze stuntelend. Ik kon zien hoe ze nerveus met haar ogen bewoog. Uit schaamte voor mij, of omdat ze bang was voor die dag dat ik terug zou keren. Die dag dat ik sterker dan ooit tevoren thuis zou komen en liet zien dat mijn persoonlijkheid eigenlijk een stuk beter was dan die van hen.
Een korte kus op mijn wang en‘dag meis’’ dat ze in mijn oor fluisterde was het enige afscheidt wat ze op kon brengen. Het feit dat mijn ouders maar niet van me konden houden, liet diep van binnen een litteken achter. Een litteken dat met geen mogelijkheid ongedaan kon worden gemaakt.
‘Eet op, wie weet wat voor een rotzooi je zult moeten eten daar.’ Hij gorgelde even. ‘Of misschien wel helemaal niets,’ grapte hij met ontblootte tanden.
Ik was mijn eetlust meteen verloren. Toch opende ik het papiertje van de Marsreep die op mijn schoot werd gegooid en at de reep als een boer met kiespijn.
Ik keek weer naar buiten. De omgeving bestond uit niet veel meer dan grote stukken weiland. Meestal bevolkt met wat vee.
‘Hoelang ga ik daar zitten?’vroeg ik na een tijdje puur uit verveling. ‘En ik accepteer geen antwoord als‘zolang nodig is’,’ sprak ik voorspellend.
‘Zolang als nodig is.’ Hij zette de radio wat harder. ‘En nu je mond houden.’
De radio schetterde het nummer ‘A Horse With No Name’ uit. Even vreesde ik dat mijn vader mee ging zingen – of eerder snerpen – maar blijkbaar was dat ongeluk me gespaard gebleven.
Eindelijk was het dan zover: Mijn eindbestemming was in zicht.
Ik keek op de borden die aangaven dat we er al bijna waren. Mijn handen begonnen te zweten en mijn hart klopte sneller.
Eigenlijk had ik me nog maar minimaal voorbereid op de inrichting, dus besloot ik er die laatste minuten maar niet over te peinzen, maar gewoon te genieten van mijn laatste vrije tijd in een lange periode.
Nog geen twee minuten later zette mijn vader de auto tot stilstand op de bijna verlaten parkeerplaats. Toen de auto stilstond viel het me pas op dat er druppels tegen de autoruit tikten. Ik liet mijn blik langs de hemel glijden en merkte op dat de lucht grauw was geworden. Een lange, intense rilling schoot over mijn rug.
‘Stap uit, we zijn er,’ merkte mijn vader onnozel op. Ik opende het portier en stapte de buitenlucht in. Meteen begon ik veel van deze kostbare lucht der vrijheid te inhaleren, niet eens bewust.
We droegen allebei twee koffers en ik had mijn handtas om mijn schouder geworpen. Normaal zou ik nu uit de les lopen met een luier in mijn handtas. Ik zocht dan in mezelf giechelend een wc op om daar een luier om te doen, waardoor ik onderweg naar huis ‘beschermd’was. Dat was tenminste wat ik mezelf met zoete woorden voorschotelde, al was een luier natuurlijk niet nodig omdat ik alles gewoon op kon houden. Het was puur om dat geweldige, prikkelde gevoel keer op keer weer terug te krijgen.
Ik hief mijn hoof op naar het hoge hek waar we doorheen moesten lopen. Terwijl ik mijn ogen stijf toekneep vanwege de neerstrijkende regen, las ik ‘Huize Libertas’. Die titel was ik snel weer vergeten. Ik had er nu al een nieuwe naam voor verzonnen…
Huize des Heils!