Bedplasser91
Plasticbroekjesfan!
De Bedplasser.
Een bijna waar gebeurd verhaaltje.
Een bijna waar gebeurd verhaaltje.
De Sint Vitus medaille naast mijn bed heeft niet geholpen. Hij mag dan wel een noodhelper zijn die bedplassers bijstaat, maar bij mij had hij het kennelijk te druk.
Nu mag Sint Anna het proberen. Zo heeft ons moeder voorgesteld. Ze rijdt mij naar het dorpje Grazen, het is niet zo ver.
Ze parkeert op de Verdaelstraat en wijst naar het pad,
Verder moet ik mezelf maar redden. Het regent en ze is niet van plan om nat te worden.
Ze is toch al allergisch voor het woord 'nat', als ik 's morgens laat weten hoe ik wakker ben geworden.
Ze heeft me duidelijk verteld wat ik moet doen. En zelfs geoefend wat ik moet zeggen. Hardop.
“Voor de voorspraak van Sint Anna, vraag ik om op te houden met bedplassen.”
En dan het gebed beëindigen met het Onze Vader en het Wees Gegroet.
Dat is geen probleem voor een goed katholieke jongen als ik.
Ook al mocht ik dan geen misdienaar worden, omdat meneer pastoor geen bedplassers wil.
Te veel gedoe met de kampeerweekeinden die hij om de zoveel tijd voor de misdienaars en acolieten organiseert.
In de verte zie ik het kleine gebouwtje. De kapel van de Heilige Sint Anna.
Beter bekend als de Piskapel.
De deur staat aan. Dat valt tegen. Ik ben er dus niet de enige.
Ik zie dat er kaarsen branden. Ook ik moet een kaars aansteken. Om het verzoek kracht bij te zetten.
Binnen tref ik een moeder, die ik verlegen groet. Ze kijkt vriendelijk, gelukkig, en groet terug.
Ik zie twee jongens, de ene is denk ik ongeveer mijn leeftijd, rond vijftien jaar.
De andere jongen is jonger, misschien twaalf of dertien. Ook bedplassers, dat kan niet missen.
Anders waren ze niet hier. De jongens hebben kennelijk hun gebeden al gezegd, en hun kaarsen aangestoken.
De jongste legt een plastic broekje neer, de oudste een drynite. In de kapel liggen nog een paar luierbroekjes.
De oudste jongen glimlacht naar mij.
'Ook gij?” vraagt hij in zacht Vlaams.
Ik knik ja.
“Hoe vaak doe'ge 't nog?”
“Elke nacht”, zeg ik.
De jongen van twaalf draait zich om. Nu zie ik dat hij in zijn korte broekje heeft geplast.
Een duidelijk zichtbare grote natte vlek voorin zijn broekje, die maar één ding kan betekenen.
Zo heb ik ook vaak genoeg rond gelopen. Eerst is het warm, dan wordt het koud.
Nu ben ik alleen nog maar 's nachts nat. Misschien helpt Sint Anna.
De jongens en hun moeder verlaten het kapelletje.
Ik kijk naar Sint Anna, vraag om haar voorspraak en zeg mijn gebeden.
Het is een mooi standbeeld.
Ik kijk naar de brandende kaarsen. De mijne staat er nu ook bij.
Terug naar de auto, waar mijn moeder zit te wachten.
Het regent nog steeds.
Ergens past dat wel.
Halverwege het onverharde weggetje kom ik een jongen tegen, maar iets jonger dan ik.
Maar volgens de meeste mensen toch echt te oud om nog in zijn bed te plassen.
Dit pad kent nochtans maar één bestemming.
We steken allebei groetend een hand op.
Niet dat we elkaar kennen, maar toch kennen we een geheim van elkaar.
Dat verbindt.
Die nacht ben ik voor het eerst in zes weken 's morgens droog.
Einde.
Laatst bewerkt: