Peetoom (Hoofdstuk 30)
Wow! 350 reacties en meer dan 25.000 views. Fantastisch! Bedankt allemaal!
Hoofdstuk 30: Anne
Anne is altijd al een stoer meisje geweest. Praten over gevoelens is niets voor haar, en op huilen heb ik haar maar zelden kunnen betrappen.
Het is niet dat ze geen emoties ervaart, maar om de een of andere reden wil Anne deze nooit aan anderen tonen. Ze heeft de neiging zich af te sluiten. Om een muur om zichzelf heen te bouwen, waar niemand achter mag kijken.
Toen haar ouders stierven deed Anne alles behalve echte emotie uiten. Zelfs toen Pierre haar misbruikt heeft, bleef ze stil. Alle gevoelens opgekropt. Tot het echt niet meer anders gaat. Dan brokkelt de muur af.
Dat gebeurt nu ook. Anne vecht tegen haar tranen, uit alle macht proberend om de muur overeind te houden. Maar we weten allebei dat het zinloos is. De vraag is niet óf ze zich zal openstellen, maar wannéér ze dit doet.
We zitten inmiddels aan de keukentafel, tegenover elkaar. Anne heeft haar handen gebald op haar schoot liggen. Ze knijpt er hard in, hopend dat het haar verzet tegen de tranen helpt. Ikzelf steek, geheel volgens gewoonte, een sigaret aan.
“Anne, ik wil dat je weet dat ik niet boos op je ben. Maar ik ben wel heel erg bezorgd om je. Ik begrijp niet wat er in je hoofd omgaat. Daarom wil ik praten over wat ik net gezien heb. Snap je dat?”, leg ik zo rustig mogelijk uit.
Zonder me aan te kijken, knikt ze.
“Je hoeft niet bang te zijn om me iets te vertellen. Het maakt me niet uit wat het is”, ga ik verder.
“Oh, dus het interesseert je niet? Je bent gewoon nieuwsgierig?”, reageert Anne. Voorzichtig kijkt ze naar me, maar onze ogen kruisen zich nog steeds niet.
“Lieverd, dat zeg ik niet. Ik wil alleen maar dat je me uitlegt wat er in je omgaat. Dan hoef ik niet bang te zijn dat er iets ergs is dat je me niet vertelt. Dat is al zo vaak gebeurd.”
“Dus dan moet er nu ook wel iets slechts met me zijn? Omdat dat altijd zo is? Zeg nou maar gewoon dat je denkt dat ik gek ben!” Eindelijk kijkt Anne me recht aan.
Het laatste wat ik denk is dat Anne gek is. Maar de manier waarop ze dit zegt, doet me twijfelen. Niet aan haar, maar aan of ze soms van zichzelf denkt dat ze een draadje los heeft zitten.
“Nee, ik denk helemaal niet dat je gek bent. Hoewel, je bent natuurlijk familie van mij. Dus je moet het wel een beetje zijn, natuurlijk. Maar als je niet eerlijk tegen me bent, dan kan ik alleen maar afgaan op wat ik zie. Dat jij luiers van je zusje pikt en gebruikt. Als je me niet uitlegt waarom je dat doet, wat moet ik er dan van denken?”
Anne kijkt me inmiddels niet meer aan, maar blijft stoïcijns voor zich uit staren. Langs me door. Het lijkt alsof mijn woorden langzaam tot haar doordringen. Zelf blijft ze ijzig stil.
“Je zei dat je me niet durft te vertellen wat er aan de hand is. Dan is het logisch dat ik me zorgen om je maak. Want waarom zou je mij niet in vertrouwen nemen? Ik zal niet boos worden. Misschien snap ik niet alles meteen, maar ik beloof je dat ik het zal proberen.”
“Ik vind het gewoon moeilijk om te praten, oké?”, is het meest eerlijke dat ik Anne tot nu toe heb horen zeggen.
“Oké. Dat begrijp ik wel. Het is ook helemaal niet erg om dat moeilijk te vinden. Dat had ik vroeger ook, hoor. Om het nog maar niet over je vader te hebben. Als hij niet had hoeven eten, dan waren zijn lippen aan elkaar gegroeid.”
Humor is mijn manier om moeilijke situaties wat te ontspannen. Het werkt niet altijd, maar een heel fijn glimlachje van Anne geeft aan dat het zijn doel bereikt heeft.
Snel probeer ik een manier te verzinnen om Anne toch aan het praten te krijgen.
“Zou het werken als ik je gewoon vragen stel? Dan geef je gewoon eerlijk antwoord. Dan beloof ik dat ik niet boos zal worden of oordelen. Is dat makkelijker voor je?”
Anne zucht. Ze lijkt eindelijk te beseffen dat ze er niet onderuit komt om met me te praten. Uiteindelijk knikt ze.
“Oké. Was het de eerste keer dat je een luier van Noor hebt gepakt?”, begin ik.
Anne geeft toe van niet. Ze vertelt heel zachtjes haar verhaal. Dat ze het al jaren doet. De luiers die ik wel eens op haar kamer heb gevonden heeft ze ook zelf gepakt. Noor heeft ze nooit laten liggen. Ook op het scoutingweekend was het raak. Noor was haar luiers niet vergeten, maar Anne heeft ze toen in haar tas gestopt, zodat ze er zelf ook kon dragen.
“Het spijt me echt dat ik erover gelogen heb”, geeft Anne ten slotte toe.
“Dat weet ik”, zeg ik geruststellend. “Je liegt niet snel. Als je vandaag eerlijk blijft, zal ik er niet moeilijk over doen. Afgesproken?”
Anne knikt en we schudden elkaars hand op die belofte.
“Dan nu waarschijnlijk de moeilijkste vraag. Waarom wil je een luier dragen? Toen ik je op die manier strafte, wilde je er niets van weten.”
“Nee. Ik schrok ervan. Hoewel ik het niet echt als een straf heb gevoeld, kon ik dat niet laten merken. Als jij had gemerkt dat ik het niet erg vond, was je toen achter mijn geheim gekomen”, geeft Anne toe.
“Wat is je geheim dan? Heb je ongelukjes?”, vraag ik door.
Anne schudt haar hoofd. “Nee, helemaal niet. Eerlijk gezegd weet ik het zelf ook niet goed. Ik wil het gewoon. Als ik me slecht voel, bedoel ik. Dan trek ik een luier aan en voel ik me beter. Hoe het werkt weet ik ook niet.”
Nu verliest ze haar strijd tegen de tranen, en veegt er eentje van haar wang.
“Oké. Ik weet ook niet hoe dat werkt. Maar doe ik het ook, alleen met andere dingen. Als ik me slecht voel drink ik koffie, rook ik een sigaret. Dat soort dingen. Of ik ga heel vals met de radio meezingen. Dat is mijn uitlaatklep.”
“Je zingt inderdaad vals”, reageert Anne resoluut.
“Maar dat maakt mij toch niet gek?”, vraag ik direct.
Anne schudt van niet. “Dat niet, nee.” Heel even kunnen we weer lachen.
“Vind je mij niet gestoord, ofzo?”, vraagt Anne daarna voorzichtig. “Vind je jezelf soms gek?”, kaats ik de bal terug. “Een beetje. Dat ik een luier om wil, dat vind ik zo stom. Het is niet logisch, dus is het gek.”
“Jouw uitlaatklep maakt je niet tot een gek. Natuurlijk vind ik het wel raar, omdat ik er nog nooit van gehoord heb dat iemand luiers ervoor gebruikt. Maar omdat ik het niet snap, maakt het toch niet tot iets slechts?”
Even pauzeer ik, terwijl ik mijn sigaret uitmaak.
“Weet je wat ik slecht vind? Dat jij jezelf niet durft te zijn. Ik hou geen grammetje minder van Noor omdat zij een luier draagt. Voor jou geldt hetzelfde. Dat jij er zelf voor kiest, maakt geen verschil.”
“Je vindt het echt niet erg?”, vraagt Anne verbaasd.
“Wat zou ik er erg aan moeten vinden? Je bent niet raar; je bent anders. Iedereen is anders, uniek. Ik zal er echt wel aan moeten wennen, hoor. Maar ik vind het niet erg. Ik ben zelfs blij dat je een uitlaatklep hebt. Stel je voor dat je die niet had? Dan zou je doodongelukkig worden.”
Heel eerlijk gezegd heb ik het moeilijker met de situatie dan ik aan Anne laat merken. Maar ik probeer zo tolerant mogelijk te zijn.
“In de krant lees ik iedere dag wel over iemand van jouw leeftijd, die aan drugs verslaafd raakt. Of alcohol. Dat is pas een gevaarlijke uitlaatklep. Dan heb ik liever raar dan gevaarlijk.”
Anne knikt instemmend, en begint dan langzaam meer uit te leggen.
“Ik vergeet gewoon alle zorgen die ik heb. Het is net alsof ik weer klein ben. Veilig van alle problemen. Even niets aan mijn hoofd.”
Hoe meer ze me vertelt, hoe logischer het allemaal begint te klinken. Ze verlangt terug naar haar kindertijd. Wie niet? Anne geeft het alleen duidelijk uiting.
“Dat kan ik me goed voorstellen”, geef ik toe. “Doe je ook nog andere dingen om dat gevoel te krijgen?”
Met het schaamrood op de kaken geeft Anne toe dat ze nog een paar andere babyspullen heeft. Het voelt niet comfortabel om te horen, maar na alles wat ze heeft meegemaakt wil ik haar proberen te steunen. Het raakt me behoorlijk dat ze haar ware zelf al die tijd heeft moeten verstoppen. Of, tenminste, dat ze dat gevoel had.
Ik ben zo vaak veroordeeld om wie ik ben; dat kan ik haar toch niet aandoen? Bovendien, dit klinkt als iets waar ze mogelijk weer overheen zal groeien. Een soort fase.
“En nu?”, vraagt Anne plotseling.
“Nou, ik moet even over alles nadenken”, geef ik toe. “Maar één ding beloof ik je. Hier in huis hoef je dat gedeelte van jezelf niet meer te verbergen. Nooit meer.”