Peetoom (Hoofdstuk 39)
Ik was eigenlijk van plan om morgen twee nieuwe hoofdstukken te plaatsen, omdat ik Peetoom liever op de maandagen wil posten. Maar, aan de andere kant is het ook leuk om de hoofdstukken los te posten.
Dus, vandaag #39 en morgen #40. ^^
Hoofdstuk 39: Koekoek
“Ik vind het wel eng, hoor”, zegt Anne, nadat ik de voordeur van binnen heb afgesloten.
“Het zit mij ook niet helemaal lekker, maar je hebt gehoord wat de agenten zeiden. Het was waarschijnlijk een junk op zoek naar geld”, probeer ik haar gerust te stellen.
“Dan ben ik toch blij dat ik niet goed kan sparen. Bij mij valt er tenminste niets te halen”, zegt ze, voor ze weer naar boven verdwijnt.
Ik loop door naar de keuken en laat de Senseo zijn werk doen. “Het zit me niet helemaal lekker?”, brom ik zachtjes tegen mezelf. “Het zit me helemaal niet lekker.”
Het is overduidelijk waarom er bij ons is ingebroken. Wie het ook geweest is, heeft de logboeken van Marnix meegenomen. Ik heb alleen geen flauw idee wat iemand anders daarmee moet.
Ineens wordt er op het keukenraam geklopt, waardoor ik opschrik. Merel staat op de oprit en geeft me subtiel opdracht om haar binnen te laten. Ik sein dat de poort open is, en ze via de achtertuin en bijkeuken naar binnen kan komen.
“Heeft de politie enig idee wat er gebeurd is?”, vraagt Merel zodra ze binnen is. Ik schud mijn hoofd.
“Nee, ze hebben wat foto’s gemaakt van de braaksporen. Vingerafdrukken; je kent het wel. Als Kim hier nog zou werken, dan had er tenminste wat vaart achter gezeten”, zucht ik, terwijl ik Merel een kop koffie voorzet.
Ze giet de gloeiend hete koffie naar binnen alsof het een milkshake is. Indrukwekkend.
“Hebben ze iets gestolen?”, is Merel’s volgende vraag. Ik ga tegenover haar zitten. Mijn blik is veelzeggend, want ze snapt het meteen.
“De logboeken”, zucht ze teleurgesteld. “Dan heb je nog geluk gehad.”
Ik kijk haar verbaasd aan. “Hoezo denk je dat? Die logboeken waren mijn laatste kans om Tom te vinden!”
Merel lacht en neemt nog een slok van haar koffie. “Sukkel. Ben je nu alweer vergeten dat je mij een paar van die boeken hebt gegeven? Je bent niet alles kwijt, hoor.”
Dat klopt inderdaad! Ik heb er waarschijnlijk niet meer bij stil gestaan door de dood van Opa en al het gedoe daaromheen.
“Daarnaast..”, zegt Merel, met een cryptische glimlach. “.. heb ik een interessante naam in één van de logboeken gevonden.”
“Een interessante naam?”, herhaal ik vragend.
“Eén van de boeken waar de naam van Tom vaker in voorkomt. Het lijkt erop dat hij niet de meest brave jongen is. Hij hing toen al rond met wat verkeerde jongens. Marnix onderzocht precies wie het waren en wat ze op hun kerfstok hadden. Er was echter één jongen die hij niet kon plaatsen. Blanco strafblad. Toen, althans.”
Merel haalt het bewuste boek uit haar tas en wijst de naam voor me aan.
“Pierre”, lees ik hardop voor. “What the fu…?”
Een paar uur later zit ik in de wachtkamer van het politiebureau. Merel wist uit de logboeken de naam van een andere agent te vinden, die goed bevriend was met Marnix. Hij was gelukkig bereid om me een plezier te doen. Hoewel, wat er zometeen gaat gebeuren is alles behalve een plezier.
“Rick? Je kunt naar binnen”, zegt hij op een gegeven moment, en wijst naar een verhoorkamer.
“Handjes thuis”, is het laatste advies dat ik meekrijg. “Ik beloof niets”, zeg ik nog snel, voordat ik naar binnen loop.
Pierre zit tegenover me aan de tafel. Hij verblijft nog altijd op het politiebureau, omdat de strafzaak tegen hem maar niet wil vlotten. Zijn lichaam zit nog steeds onder de blauwe plekken. Ik kan me niet voorstellen dat het dezelfde zijn als die ik hem heb toegebracht, dus hij zal hier waarschijnlijk geen vrienden hebben gemaakt.
“Welkom”, gebaart hij cynisch, maar vanwege de handboeien kan hij de beweging niet fatsoenlijk afmaken. Hij zit erbij als het beest dat hij is, en, erg genoeg, geeft me dat veel voldoening. Met uitgebreide beweging neem ik plaats aan de tafel.
“Hoe is het met mijn schatje?”, vraagt Pierre, met geveinsde oprechtheid.
“Oké, die was gratis”, zeg ik met een cynische glimlach. “Maar als je Anne nog eens ter sprake brengt, breek ik je neus nog een keer. Begrepen?”
“Duidelijk, duidelijk. Maar ik bedoelde Chantal. Jouw schatje is ze niet meer, toch?”, ageert hij verder.
“Afgezien van het feit dat mijn gezin jou niets aangaat, ben ik hier met een reden”, kom ik to the point. Pierre staart me een beetje verbaasd aan.
Omdat ik geen zin heb in meer van zijn praatjes, begin ik hem uit te leggen waarom ik hem ben komen opzoeken. Uiteraard geef ik niet meer details prijs dan nodig, maar wel vertel ik Pierre dat ik weet dat hij in contact stond met mijn broer Tom.
“En toen had je er een broer bij”, concludeert Pierre. “Blijkbaar hebben je vader en ik toch meer gemeen dan ik dacht.”
“Klets niet, man. Je weet niet waar je het over hebt. Zelfs op mijn vader zijn slechtste dagen was hij een oneindig veel beter mens dan jij ooit zult kunnen zijn”, verdedig ik.
Pierre lacht opnieuw. “Ken je de koekoek?”, vraagt hij, met een vreemde twinkeling in zijn ogen.
Ondanks dat ik hem maan om geen tijd te verspillen met zijn onzin, legt Pierre uit wat hij bedoelt.
“De koekoek is een broedparasiet. Het legt zijn eieren in het nest van andere vogels. Als dat ei dan uitkomt, is het eerste wat het kleintje doet, de andere eieren uit het nest werpen. Net zolang tot het hele gezinnetje kapot is. Zie je de analogie?”
Ik snap dat hij het over Chantal en de baby heeft. Zoals Chantal volhield dat de kleine ons hele gezin kapot zou maken, legt Pierre het ook op die manier uit. Hij zal vast wel een punt hebben, maar dat interesseert me niets.
“De analogie klopt op één punt helemaal”, reageer ik. “Jij bent een van de walgelijkste parasieten die ik ken.”
“En toch kom je me een bezoekje brengen”, roept Pierre. Hij klinkt zowaar vrolijk. “Dat kan toch niet zijn om mij te vertellen met wie ik in het verleden ben omgegaan? Daar was ik zelf bij, dus daar hoef je mij niet aan te herinneren.”
Even blijft het stil.
“Nee, jij wilt natuurlijk dat ik je vertel waar Tom woont. Zodat jij je gezinnetje kunt herenigen. Jij, Chantal, Tom en drie eieren. Ik hoop voor je dat die ene niet van een koekoek is. O! Wacht ..”
Hij wijst trots naar zichzelf. Mijn gedachten dreigen intussen één grote chaos te worden. De twijfels over Ellen en Chantal, het feit dat Tom in contact stond met Pierre en dus geen heilige is, en, vooral, de neiging om Pierre alsnog zijn nek om te draaien.
“Zou je inderdaad niet voor één keer in je leven het goede doen, Pierre?”, vraag ik, retorisch.
“Het levert mij geen zak op als ik ‘het goede’ doe”, reageert Pierre. Aan zijn stem hoor ik dat hij geïrriteerd begint te raken. Mooi.
“Maar vooruit. Dit is de deal. Ik geef jou het adres van je lieve broer en jij geeft mij een goede kans op vrijheid”, dicteert hij. “Jij? Vrijheid? Ik dacht het even niet. Die aanklacht blijft mooi staan.” Ik lach hem recht in zijn gezicht uit.
“Als jij dat gezin bij elkaar wilt hebben, zul je wel moeten. Trouwens, ik vraag je niet om de aangifte in te trekken. Een getuigenis is genoeg”, reageert Pierre. Doodserieus.
“Wiens getuigenis?”, vraag ik, terwijl mijn bereidheid tot een overeenkomst toeneemt. Pierre zakt tevreden terug in zijn stoel.
“Ik geef jou hier en nu het adres van je broer. Zodra je hem hebt gevonden, zorg je ervoor dat Chantal haar verklaring over mij intrekt. Dat geeft mij een goede kans in de rechtzaak en daar wordt niemand slechter van”, stelt hij.
Ik moet er een tijdje over nadenken. Het staat voor mij buiten twijfel dat ik Pierre’s informatie wil hebben. Daarnaast, zonder die verklaring wordt hij ongetwijfeld nog steeds veroordeeld. De arts die Anne na de verkrachting heeft onderzocht, heeft Pierre’s DNA gevonden. Daar kan geen rechter omheen.
“Nou?”, zucht Pierre, gevoed door mijn zichtbare twijfel.
Ik besef dat ik niet anders kan. Chantal kan ik het altijd nog uitleggen. In het ergste geval komt Pierre vrij. Dat is nog niet zo heel erg, want dan heb ik tenminste zelf de kans om hem om te leggen.
“Deal”, fluister ik, met hoorbare tegenzin.
“Halleluja!”, roept Pierre. Het galmt flink na. Zowel in de kamer als in mijn hoofd.
Even later sta ik buiten het bureau. Op een stukje papier staat een adres. Dat van mijn verloren broer. Het is twee steden verderop. Het papier brandt in mijn hand. Nu ik iets helderder kan nadenken, begin ik te vrezen dat deze deal mij wel eens meer kan gaan kosten dan opleveren.
Maar daar kan ik nu even niet meer bij stilstaan. Het is tijd om het gezin te herenigen.