Peetoom (Hoofdstuk 43)
En zodat ik weer op schema loop, een extra hoofdstukje deze week. De ontwikkelingen in dit hoofdstuk zullen toch niet als een grote verrassing komen.
Hoofdstuk 43: Bloed II
“Nee, ik wil het gewoon niet”, zegt Noor resoluut, terwijl ze haar armen over elkaar slaat. Meestal is dat het teken voor mij om op te houden met doorzeuren, maar in dit geval moet ik wel.
“Lieverd, je hebt de dokter toch gehoord? Als ze je die spuit niet geven, dan komen we nooit te weten of er iets aan de hand is. Laat staan wát er precies aan de hand is”, probeer ik op zo’n zacht mogelijke toon.
“Dat maakt niet uit. Dan ben ik maar ziek. Geen geprik meer”, is haar stellige reactie. Het zijn dit soort momenten waarbij me pas echt opvalt hoe Noor op mij lijkt. Dingen gebeuren op haar manier, of gewoon niet. Anne heeft daar ook al zo’n handje naar.
Er zit niets anders op dan maar eens diep te zuchten en een gemene truc toe te passen.
“Als jij zelf niet wilt weten of je ziek bent, dan is dat prima. Maar dat vind ik niet echt eerlijk tegenover ons”, zeg ik, terwijl ik naar Anne wijs. “Wij maken ons nu ook zorgen. En het is normaal dat we dat blijven doen totdat we iets zeker weten. Als we nooit iets zeker weten dan blijven we ook voor altijd ongerust.”
Ik weet dat het gemeen is om de zaak zo uit te spelen, maar andere ideeën hebben al afgedaan. En deze prik is ook echt nodig.
Noor’s blik stond enige tijd op onweer, maar het is duidelijk dat mijn laatste woorden de juiste snaar geraakt hebben. De muur, die ze uit haar angst voor naalden heeft opgebouwd, brokkelt langzaam maar zeker af.
Ineens begint Noor zachtjes te huilen. “Ik ben gewoon bang. Mag dat niet?”, snikt ze.
Ik ga naast haar op bed zitten en sla mijn arm om haar heen. Voorzichtig druk ik haar betraande gezicht tegen mijn borst.
“Natuurlijk mag je bang zijn. Je kent mij toch? Alleen het wóórd ‘naald’ doet mij al trillen van angst”, geef ik toe, terwijl ik een rilling simuleer. “Je was vanmorgen bij het bloedprikken al dapperder dan ik ooit geweest ben.”
“Ik dacht dat ik daarna naar huis mocht”, legt Noor uit. Haar stem klinkt enigszins boos. “Daarom liet ik de zuster prikken.”
“Ik weet het, liefje”, troost ik haar. “Maar het bloed dat ze geprikt hebben was niet helemaal goed te begrijpen voor de dokter. Daarom moeten ze nog een keer wat weghalen, maar dan op een andere plaats.”
“Dan is de dokter ook niet erg slim. Zo moeilijk is het niet. Alles is goed, of het is niet goed”, redeneert Noor vervolgens. “En de zuster zei dat ik goed moest uitrusten, omdat het best pijn kan doen als ze in je rug prikken.”
“Dat heb ik ook gehoord. Maar jij kunt daar echt wel tegen, meid. Het duurt maar twee minuutjes en dan is het voorbij. Dan kan de dokter je bloed veel beter begrijpen. Wie weet kun je vanavond dan alsnog mee naar huis”, probeer ik Noor te motiveren.
Inmiddels is Anne aan de andere kant van het bed komen staan, en wrijft bezorgd over Noor’s rug.
“Bekijk het van de goede kant”, zegt ze. “Als het pijn doet, knijp je toch gewoon in de hand van Rick? Net zolang tot het bij jou geen pijn meer doet.”
Even delen Anne en Noor een gemene blik.
“Dat mag toch?”, vraagt Anne me, met een bijna dwingende blik in haar ogen. Ik had me er eerlijk gezegd al op ingesteld dat ze mijn hand fijn zou knijpen, maar nu kan ik er natuurlijk helemaal niet meer onderuit.
“Ja, natuurlijk mag dat”, geef ik toe. “Zo hard als je wilt. Ik vind het ook allemaal niet leuk, dus als ik zo kan helpen, dan doe ik dat.”
“Twee minuten, toch?”, vraagt Noor vervolgens. Ik bevestig dat de dokter dat gezegd heeft. “Vooruit dan maar”, is het laatste dat ze zegt. Moe van de stress valt ze even later weer in slaap.
Ik vraag aan Anne of ze mijn plaats even in wilt nemen, zodat ik wat te drinken kan gaan halen. Maar zodra ik Anne wat fris heb gebracht, besluit ik om even een stukje te gaan wandelen. Ik moet even mijn gedachten verzetten.
Met een plastic bekertje koffie in één hand en een sigaret in de andere loop ik een stukje de straat van het ziekenhuis in. Ik ben voorzichtig langs de receptie geglipt, omdat ik even geen zin had in een nieuwe roddelsessie met Marianne.
“Ze laat het kind vandaag weghalen”, zei ze tegen me, toen ik terugkwam van mijn bezoekje aan Pierre. Sindsdien laten die woorden me niet meer met rust. Chantal wil een abortus.
Eigenlijk hoor ik me er niet druk over te maken. Chantal en ik zijn uit elkaar. Daarnaast heb ik in Nijmegen nog een wilde avond met Ellen gehad. Dat was natuurlijk ook niet het slimste dat ik ooit heb gedaan, maar ik merkte toen wel dat het zonder Chantal ook gaat.
Bovendien lijkt de situatie met Noor ook uit de hand te lopen. Met het nieuws over Chantal’s beslissing nog vers in mijn gedachten, kwam ik de dokter van Noor op de gang tegen.
Hij had het bloed van Noor laten onderzoeken en het zag er niet goed uit. Volgens hem zijn alle waarden niet zoals het hoort. Noor heeft vooral veel te weinig witte bloedcellen.
Leukemie, dat is de waarschijnlijke diagnose.
Ik probeer al sinds dat moment niet in paniek te raken. Hoe kan die kleine krullenbol nu ineens kanker hebben? Zoiets heb ik gewoon nooit voor mogelijk gehouden.
De ‘prik’ waar ik het met Noor over heb gehad is eigenlijk een beenmergpunctie. Een van de meest pijnlijke ingrepen die er is. De arts kan een plaatselijke verdoving toebrengen, maar vanwege de plek waarop geprikt wordt is dit geen garantie.
Pas na het onderzoeken van het beenmerg kan met zekerheid worden gezegd of er sprake is van leukemie. Dat is waar ik me nu aan vasthoud. Het is níét zo, totdat het wél zo is. Misschien houd ik mezelf voor de gek, maar ik moet sterk en positief blijven. Voor de meiden.
Uiteraard loopt de straat van het ziekenhuis dood in de richting waarin ik aan het lopen ben. Typisch mijn geluk. Terwijl alle gebeurtenissen van de afgelopen dagen zich in mijn gedachten nog eens opstapelen, ga ik maar op de stoeprand zitten.
Ik heb gewoonweg nog geen zin om terug te gaan. Bovendien is er nog tijd genoeg tot de punctie.
Het type dat snel huilt? Nee, dat ben ik niet. Meestal niet, althans. Denk ik.
Maar op dit moment moet ik echt al mijn kracht gebruiken om niet zelf in tranen uit te barsten. Ik kan goed tegen stress; normaal ben ik dan juist op mijn best. Maar de laatste tijd? Chantal, de baby, Pierre, Tom, Anne die met zichzelf in de knoop zit en nu is Noor misschien wel heel erg ziek? Misschien is dit wel meer dan ik in mijn eentje aankan.
Het voelt ontzettend zwak om dat toe te moeten geven. Maar ik kan dit echt niet. Niet alleen.
“Ik heb haar nodig”, denk ik vervolgens hardop. Ik verras mezelf met deze realisatie, maar weet tegelijkertijd dat het honderd procent waar is.
“Ik heb Chantal nodig”, zeg ik nogmaals hardop, terwijl ik weer van de stoeprand opsta. Ik laat het koffiebekertje achter, en zet het op een lopen.
Waarom rennen als je ook kunt lopen? Dat heb ik zovaak gezegd. Toen het regende en mijn vrienden naar college wilden rennen om maar zo droog mogelijk te blijven. Misschien is het ook wel een beetje mijn motto geweest. Waarom moeilijk doen als het ook gemakkelijk kan?
Ergens is dat geen verkeerd motto. Je moet het leven ook niet moeilijker maken dan het hoeft te zijn.
Maar in dit geval? Nu moet ik het moeilijke doen. Niet alleen voor mezelf, maar voor iedereen die me lief is.
Ik ren zo hard als ik kan terug naar het ziekenhuis. De parkeerplaats ben ik volgens mij in recordtijd voorbij. Perfect getimed werk ik me door de draaideur en met een laatste sprintje ga ik richting de receptie.
Uiteraard met teveel snelheid, waardoor ik op de gladde vloer de receptie een stukje voorbijschiet.
“Zo, wat heb jij een haast”, lacht Marianne me toe. “De punctie van Noor is toch pas over een paar uur?”
“Geen tijd”, hijg ik terug, terwijl ik mezelf voorneem om zo snel mogelijk weer te gaan sporten. “Chantal, de abortus. Is die hier?”
Marianne knikt nieuwsgierig, maar begrijpt dat dit geen moment is om te praten. Nadat ik drie keer heb gezworen haar niet te verraden, vertelt ze me waar ik moet zijn. Ze weet echter niet hoe laat Chantal haar afspraak heeft, maar wel dat ze zich op die afdeling al gemeld heeft.
Een sprintje later glijd ik via de gladde vloer in de gang op bijna komische wijze tegen de liftdeur aan. De geschrokken vrouw binnenin houdt de lift beleefd voor me vast.
“Gaat het?”, vraagt ze bezorgd. “Ik denk het wel”, puf ik knikkend.
Twee verdiepingen hoger schiet ik de lift weer uit. “Twee keer links, eerste rechts. Twee keer links, eerste rechts”, herhaal ik hardop voor mezelf. Ik volg mijn aanwijzingen en hol de wachtkamer van de bewuste afdeling binnen.
Snel speur ik de kamer rond. Is Chantal nog hier?
Ineens gaat de deur van een spreekkamertje open. Chantal komt samen met een arts naar buiten. Ze is zichtbaar geëmotioneerd en schrikt als ze me ziet.
“Doe het niet!”, roep ik haar kortademig toe. “Niet doen, Chantal. Ik houd van je!”