Peetoom (Hoofdstuk 45)
Hoofdstuk 45: Doodsangst
“Pierre komt waarschijnlijk vrij.”
De woorden blijven door mijn hoofd spoken. Het telefoongesprek is al zeker een half uur geleden en ik zit nog steeds als verstijfd op een bankje voor het ziekenhuis. Jim heeft beloofd om me zo snel mogelijk te bellen als hij definitief nieuws heeft.
Ik zie het brandende huis van Tom ineens voor me. De verwoesting en het geweld waarmee dat gepaard ging. Was het een voorbode?
Bovendien, de advocaat van Pierre weet duidelijk hoe het spelletje werkt. De snelle manier waarop hij tewerk is gegaan, geeft aan dat hij waarschijnlijk geen goedkoop uurtarief rekent. Als Pierre zo iemand kan betalen, dan kan hij die aanslag op het huis ook geregeld hebben.
“Godverd..”, vloek ik, terwijl ik me achterover laat zakken en opnieuw een sigaret aansteek. Ik ken Pierre al jaren, maar ik had dit allemaal nooit verwacht. Hij is nota bene een loodgieter! Althans, dat is wat ik altijd gedacht heb. Wie weet wat hij allemaal uitgespookt heeft. Hij was tenslotte bekend met Tom en blijkbaar is die ook niet altijd een brave jongen geweest.
Hoe machtig is Pierre dan wel niet? En hoe ga ik mijn gezin tegen hem beschermen als hij weer op vrije voeten zou komen?
In alle eerlijkheid: ik heb geen flauw idee.
Was Marnix er nog maar. Die had zoiets nooit laten gebeuren. En zelfs dan zou hij precies weten hoe hij Pierre op afstand zou kunnen houden.
Ik geef mezelf een klap in mijn gezicht. “Focus”, maan ik mezelf tot rust. Jammeren heeft geen zin. Er zijn daar binnen drie meiden die op me rekenen. En een baby. Marnix was altijd sterk voor zijn gezin, dat moet ik nu ook zijn.
Op dat moment belt Jim me terug. “Het spijt me”, is het eerste dat hij zegt, maar ik weet direct genoeg. “Hij komt vrij?”, vraag ik. “Morgen al”, verduidelijkt Jim. Daarna vertelt Jim dat hij er zelf met een korte schorsing vanaf is gekomen en dat Pierre inderdaad geen aanklacht tegen mij zal indienen.
“Het lijkt erop dat hij met een schone lei wil beginnen, maar ik geloof er geen snars van”, sluit Jim af. “Ik ben het helemaal met je eens. Dit gaat alleen maar ellende opleveren”, reageer ik.
“Precies, en daarom heb ik de rechter direct gevraagd om Pierre een straatverbod op te leggen. Daar wilde hij wel naar luisteren. Binnen een paar dagen moet dat rond zijn, Rick. Als je Pierre in jullie straat ziet, als hij contact zoekt, te dicht in de buurt komt, bel de politie. Dan heeft hij een groot probleem.”
“Bedankt”, reageer ik, enigszins opgelucht. Na nog wat beleefdheid, beëindigen we het gesprek en gooi ik mijn peuk weg.
Oké, het is mooi dat Pierre niet in onze buurt zal mogen komen. Maar ik ben er bang voor dat hij dat niet nodig zal hebben.
Opnieuw vloek ik even hardop, voordat ik het ziekenhuis weer wil binnengaan, maar dat had ik beter niet kunnen doen. Zodra ik me omdraai, zie ik dat Anne achter me staat.
“Gaat het wel?”, vraagt ze, met een bezorgde blik in haar ogen.
Ik besef dat ik ter plekke een lastige keuze moet maken. Aan de ene kant kan ik eerlijk zijn, en vertellen wat er gaat gebeuren. Maar ik wil Anne niet meer angst aanjagen dan nodig is. Aan de andere kant kan ik liegen. Anne kennende, kan ze daar waarschijnlijk vrij snel doorheen prikken.
“Hoe is het met Noor? Ging de punctie goed?”, vraag ik, terwijl ik Anne’s bezorgde blik probeer te ontwijken. Ik sla een arm om haar schouder en samen lopen we alsnog het ziekenhuis in.
Gelukkig laat Anne het onderwerp rusten. Slimme zet; ik heb niet hoeven liegen en Anne geen angst hoeven inboezemen.
Even later staan we weer bij Noor op de kamer. Alles is goed gegaan; ze heeft geen pijn gehad. Het enige dat ze gevoeld heeft was de prik van de verdoving.
“Ik ben trots op je, lieverd”, zeg ik tegen Noor, en zoen haar op haar voorhoofd. Er verschijnt een glimlach, waaruit ik kan opmaken dat ze stiekem ook trots op zichzelf is. En terecht.
“Vinden jullie het erg als ik nu ga slapen? Ik ben heel erg moe”, vraagt ze daarna.
Ik geef aan dat dat prima is, zodat Chantal, Anne en ik even wat kunnen gaan eten. Nadat we een paar keer beloofd hebben dat we niet ver weg zullen zijn, lopen we naar het restaurant van het ziekenhuis.
“Mag ik ook koffie?”, vraagt Anne, nadat ik wat broodjes heb besteld.
Het is me al een paar keer opgevallen dat Anne zo af en toe wat koffie drinkt. Ze heeft duidelijk mijn voorkeur voor het drankje geërfd, maar eigenlijk vind ik haar er nog wat jong voor. Toen ik veertien was, hadden mijn ouders ook liever niet dat ik koffie dronk.
“Vooruit, maar dit is wel de laatste vandaag. Teveel is niet goed voor je”, geef ik uiteindelijk maar toe. Toen ik veertien was deed ik tenslotte toch niet wat mijn ouders wilden. Waarom zou Anne dat wel doen?
“Koffie is niet goed voor me? Hoor wie het zegt”, plaagt Anne, terwijl ze wat kuipjes koffiemelk op het dienblad legt.
Even later zitten we aan een tafeltje in de hoek van het restaurant. Ik heb met opzet een wat rustigere plek uitgezocht.
Aangezien de artsen pas over een paar uur weten wat de uitslag van Noor’s punctie is, kunnen we het in de tussentijd mooi over iets anders hebben.
“Ik heb iets heel stoms gedaan”, vertel ik ineens.
Chantal en Anne kijken me verbaasd aan. Maar mijn besluit staat vast. Ze verdienen het om de waarheid te weten. Daarom kan ik het maar beter zo snel mogelijk vertellen.
Ik leg Anne eerst uit dat ik de logboeken van Marnix heb gevonden en dat daaruit blijkt dat we ‘nog ergens familie hebben wonen’. Omdat bleek dat Pierre die gekend heeft, besloot ik om hem op te zoeken en informatie te winnen. Toen bleek dat die informatie niet klopte, ben ik zo boos geworden dat ik hem aangevallen heb.
Al klopt niet alles helemaal, dat is puur omdat ik Anne niet teveel wil schokken. Het ergste moet tenslotte nog komen. Gelukkig pakt ze het tot nu toe goed op.
Dan komt het moment dat ik vreesde.
“Pierre komt daarom vrij. De politie had dat nooit mogen laten gebeuren, en daarom wil de rechter de zaak niet meer behandelen. Morgen moeten ze hem vrijlaten. En het is allemaal mijn schuld.”
Anne en Chantal kijken me geschokt aan. Ze kunnen allebei geen woord uitbrengen. Ik kan een speld horen vallen. Het voelt als de stilte voor de storm.
“Hoe kun je dat nou doen?”, vraagt Anne. De schok maakt vrij snel plaats voor woede.
Chantal is er een stuk kalmer onder gebleven dan Anne. Het is logisch dat Anne boos is. De man die haar zoveel pijn heeft gedaan komt vrij. En dat is allemaal mijn schuld. Net nu ze me eindelijk een beetje begon te vertrouwen.
Uiteindelijk heeft Chantal Anne mee naar huis genomen. Het leek haar beter om er zelf met Anne over te praten. Uit haar woorden kon ik proeven dat ze teleurgesteld in me was. Maar dat ben ik zelf achteraf ook.
De pijn die Pierre van die paar klappen heeft gehad, zijn misschien alweer verdwenen. De pijn van jaren opsluiting was veel gepaster geweest. En dat heb ik verpest.
Ik put hoop uit het laatste dat Chantal tegen me heeft gezegd. “Het kom wel goed.” En een zoen. Dat zou ze nooit doen als ze echt heel erg boos op me zou zijn.
Inmiddels zit ik weer aan het bed van Noor. Ze slaapt nog. Alleen maar goed, want ze kan haar rust prima gebruiken. Wat de uitslag van de punctie ook is.
Ik volg een paar uur lang het nieuws op de televisie, die nog zachtjes speelt. Niet veel interessants. Een nieuwe paus? Als ze het echt entertainmentwaarde willen geven, dan zouden ze Max moeten verkiezen. Paus Pils I.
Heel even stel ik me dat voor en grinnik wat. Daardoor heb ik niet in de gaten dat de arts van Noor de kamer is binnengekomen. Hij vraagt of ik even mee naar buiten wil lopen, omdat de uitslag van de beenmergpunctie binnen is.
De uitslag bevestigt dat Noor inderdaad leukemie heeft. Volgens de arts heeft de ziekte zich nog niet heel erg kunnen ontwikkelen. Een vroeg stadium, noemt hij het. De verwachting is dat met een ronde chemotherapie een hoop kan worden opgelost. Het grootste risico is de kans op een infectie, als Noor de chemo eenmaal gehad heeft. Al met al is de arts optimistisch gestemd. Maar garanderen kan hij het natuurlijk niet.
Noor wordt pas een paar uur later wakker. Ze vraagt direct naar de uitslag. Heel voorzichtig vertel ik haar wat de dokter gezegd heeft. Ik leg er extra nadruk op, dat de ziekte nog niet ver is gevorderd. En hoe positief de dokter erover was.
Maar natuurlijk slaat het in als een bom. Zeker voor een meisje van twaalf.
“Ik wil niet ziek zijn”, snikt ze. “Ik wil niet doodgaan.”
Geschrokken kruip ik naast haar in bed en houd ik Noor stevig vast. “Er gaat helemaal niemand dood, hoor je? Jij wordt gewoon beter en voor je het weet ben je weer thuis. Samen met mij, Anne, Chantal en de … honden”, troost ik haar. Bijna versprak ik me, en had ik ‘baby’ in plaats van ‘honden’ gezegd.
“Echt, lieverd. Alles komt goed. Dat beloof ik.”