Pissebed’ in Thailand, deel 29
Al gauw komt onze nieuwe vriend ons tegemoet en heet ons opnieuw welkom op het scoutingterrein. Het schiet me te binnen dat we nog niet eens weten hoe hij heet, en hij waarschijnlijk ook onze namen nog niet kent. Ik stel hem Pichan, Klahan en Lom voor, en noem mijn eigen naam als 'Pissebed'. Makkelijker uit te spreken dan Oane Tsjirk, en de bijnaam die ze aan boord ook altijd gebruikten. Al wisten ze daar dankzij de Nederlandse bootsman wat het betekende. Wat ik niet erg vond, want zoals dat gaat op een vrachtschip met een bescheiden bemanning, wist iedereen wel van mijn nachtelijk “probleem” af, waar ik verder ook geen geheim van maakte.
Gek, ik had al een tijd niet meer aan het schip en mijn avonturen op de grote vaart gedacht. Ik ben nu al geruime tijd in Thailand en inmiddels thuis in Chiang Mai. Mijn baantje als Pichans leraar Engels geeft me nog altijd veel plezier, tante is tevreden met mij en met Pichans vorderingen.
Mijn gemijmer wordt echter meteen onderbroken als onze scoutvriend mij zijn linker hand geeft – een gewoonte van padvinders – en zich ook voorstelt.
Zijn naam is Khemkhaeng.
Een jongen loopt naar het waslijntje waar nog dat ene plasticbroekje hangt, maar als hij ons ziet, aarzelt hij. Kennelijk schaamt hij zich om dat plasticbroekje van de lijn te halen. Dan immers zien wij, vreemden op het kamp, dat hij ook als tiener nog in bed plast! Een plasticbroekje is nou eenmaal maar voor één ding gemaakt: om het droog te houden als je nog in je bed of in je broek plast....
De vriendelijke Pichan merkt de aarzeling bij zijn leeftijdgenoot op, loopt naar hem toe en geeft hem een klop op zijn schouder. En ik ken inmiddels genoeg Thai om min of meer te begrijpen wat Pichan tegen hem zegt. Iets in de trant van “Dat heb ik ook 's nachts aan, ik pis ook nog in bed, hoor!”
Beide jongens lachen als Pichan het plasticbroekje van de waslijn haalt en het aan de jongen geeft.
Bedplassers onder elkaar.
“Dit is Lek!” stelt Khemkhaeng de andere jongen voor. Lek zal wel een gewone Thaise jongensnaam zijn, maar ik kan het niet helpen om dat een komische naam te vinden voor iemand die kennelijk 's nachte nog zijn plasticbroekje vol plast en dus voor mijn Nederlandse oren “lek” is! De jongen, Lek, begroet ons met een vriendelijke wai. Pichan stelt hem nog meer op zijn gemak door te zeggen dat niet alleen hij, maar ook Klahan en ik het 's nachts niet droog houden. Lek kijkt een beetje verbaasd naar mij – tenslotte ben ik toch wel net wat ouder dan de andere tienerjongens - maar glimlacht dan opgelucht en blij.
Hij schaamt zich niet meer voor het plasticbroekje in zijn hand.
Klahan protesteert nog even dat hij “echt, bijna nooit meer” in bed plast, maar niemand slaat er acht op als we met Khemkhaeng en Lek het terrein verder op lopen, tussen de tenten door. Bij één van de tenten hangen een paar katoenen luiers aan een scheerlijn, samen met twee plasticbroekjes.
Kennelijk dragen niet alle bedplassers van die makkelijke luierbroekjes!
Khemkhaeng voelt even aan de luiers en roept dan naar de twee jongens, die lekker lui op hun buik voor de tent een boek liggen te lezen, dat hun luiers echt wel droog zijn en dus naar binnen mogen.
Hij knipoogt naar Lom en zegt dat die ene jongen ook nog wel eens in zijn broek plast. En als de jongen op staat, is meteen duidelijk dat dat klopt. Een grote natte vlek is voor in zijn sportbroekje zichtbaar. Als de jongen ons ontwaart, schaamt hij zich en houdt hij zijn handen voor zijn natte broekje. Hij verdwijnt in de tent, maar niet zonder eerst zijn luier nog van de scheerlijn af te halen en met een boog op zijn slaapzak neer te gooien. Lom is blij dat hij niet de enige is die nog wel eens in zijn broek plast.
Wij lopen verder, om uit te komen bij een kampvuurplaats, waar boomstammen omheen liggen als in een amfitheater. Een paar scouts zijn bezig het kampvuur op te bouwen. Dat duurt vast niet lang meer! Het lijkt al een fikse stapel, en wij weten ook dat het in Thailand snel donker wordt.
Khemkhaeng gebaart ons om plaats te nemen en al gauw zijn al de geïmproviseerde zitplaatsen bezet met de scouts, vol verwachting van wat komen gaat.
We krijgen een mok – geen plastic of kartonnen bekertjes hier, scouts zijn milieubewust! – en even later gaan de flessen fris, mineraalwater en cola rond.
Dat valt er lekker in.
Twee scouts steken het vuur aan. Een goed opgebouwd kampvuur brandt meteen en rookt weinig, en deze jongens hier weten wat ze doen.
Ze worden met een yell bedankt! Een scout leidt kennelijk de avond en staat als een ware animator voor het vuur en naar het publiek.
Het is nu vrijwel donker en de magische sfeer van een kampvuur krijgt vat op ons.
Eén van de scouts haalt een gitaar te voorschijn.
De avond begint met een paar uit volle borst meegezongen Thaise padvindersliederen. Ik ken ze uiteraard niet, maar zie tot mijn verbazing dat Pichan, Klahan en zelfs Lom mee zingen. Kennelijk zijn het bekende liedjes.
De scouts voeren komische sketches op en wij vermaken ons best in de oranje gloed van het kampvuur.
Acht jongens hullen zich in grote grijze dekens om met z’n tweeën een olifant te vormen.
Met een hoge hoed op en een knallende zweep in zijn hand speelt een andere jongen de circusdirecteur.
Hij laat de vier olifanten kunstjes doen. Het zijn zeer intelligente dieren, vertaalt Khemkhaeng de woorden van de ‘circusdirecteur’ voor ons.
Eén van de olifanten kan rekenen!
Een vraag als 'hoeveel is twee en drie' beantwoordt het slimme dier door met een voorpoot duidelijk vijf keer op de grond te stampen.
Het wordt met een daverend applaus beloond.
Olifanten zijn dapper, maar ook voorzichtig. Ze durven zelfs over een mens heen te stappen, zo kondigt de circusdirecteur aan.
Hij roept een scout uit het publiek.
Languit ligt de jongen op de grond en de vier olifanten stappen voorzichtig over hem heen.
Als hij niet verpletterd blijkt en weer opstaat, klatert het applaus weer op. Maar de sketch is nog niet afgelopen.
“Deze olifanten zijn zo dapper dat ze zelfs voor vreemdelingen niet bang zijn.”
En dat zal hij bewijzen!
Onder luid gejuich wordt Klahan uit het publiek geroepen en verzocht om, net als de scout zoëven, op de grond te gaan liggen.
De eerste olifant aarzelt, maar als de zweep knalt, stapt het dier voorzichtig over Klahan heen. Applaus!
Klahan lacht en vindt het leuk om in de sketch mee te mogen doen. De tweede olifant volgt, de derde ook.
De vierde olifant lijkt te aarzelen, maar weer knalt de zweep. Klahan kijkt nieuwsgierig op.
De voorpoten van het grote dier stappen over hem heen, maar dan blijft het dier staan.
Ook olifanten hebben kennelijk wel eens hoge nood….
Een flinke waterstraal treft Klahan midscheeps!
De scouts brullen van het lachen. Wij ook. Klahan meer als een boer met kiespijn.
De jongens die de vierde olifant vormden, hadden een grote emmer water mee! Succes verzekerd!
Als Klahan zijn plaats in het publiek weer inneemt, krijgt ook hij applaus en hi-fives.
En sportief trekt hij er zich niets van aan als Lom opmerkt dat nu Klahan er uitziet of ‘ie in zijn broek heeft geplast!
Dat is waar, maar het is donker, en het is maar water….
“Pas maar op dat je zelf niet in je broek pist!” lacht Klahan terug naar zijn broertje. “Hoe veel cola heb je nou al weer op?”
Onze mokken worden tenslotte regelmatig gevuld.
Er wordt meer gezongen, er worden meer sketches opgevoerd. Langzaam brandt het vuur lager, het publiek onzichtbaarder in de nacht.
De jongen die de avond heeft geleid, heft zijn rechterhand op. De scouts vallen stil. Wij zijn nieuwsgierig naar wat kennelijk een speciaal moment is.
“Er is wat te vieren”, verklaart Pichan, die het vertalen heeft overgenomen.
Khemkhaeng is even geleden opgestaan en in het donker verdwenen. Net als een paar andere jongens, nu ik er op let!
Acht jongens lopen naar het vuur, staan daar op een rij en brengen de padvindersgroet naar het publiek.
Khemkhaeng is er ook bij, zie ik.
En de jongens hebben alle acht onder hun uniformhemd een luierbroekje aan, en hun plasticbroekjes.
Het zijn natuurlijk de jongens die nog in bed plassen, denk ik bij mezelf.
Van Khemkhaeng weten we het. Ik herken ook de jongen die bij die tent zijn luier zo achteloos op z’n slaapzak gooide, en de verlegen jongen die als laatste z’n plasticbroekje van de lijn kwam halen toen wij het scoutingterrein op kwamen. Maar waarom staan ze hier zo?
De plasticbroekjes glanzen in het licht van het stervende vuur. Het is geen geheim dat ze het nog niet droog houden, maar dit is wat anders.
En er valt me nog iets op. Zeven van de jongens hebben onder hun plasticbroekje hun luierbroekje aan, maar eentje draagt onder z’n plasticbroekje gewoon een rood jongensonderbroekje.
Vreemd.
Een van de scouts, een patrouilleleider, staat op en spreekt met gedragen stem.
Het klinkt plechtig, maar dit Thai gaat boven mijn pet.
Pichan begint weer te vertalen.
“Dit zijn de bedplassers.”
Dat had ik zelf ook al bedacht.
“Singto is droog geworden en plast niet meer in bed!, zegt Pichan.
“Singto betekent leeuw”, voegt hij er ongevraagd aan toe.
De voorstelling van een bedplassende leeuw doet me lachen.
Pichan vertaalt verder:
“Singto is al twee kampen helemaal droog gebleven. Geen enkele nacht in z’n bed geplast!”
“Doet ‘ie goed”, antwoord ik, bijna een tikje jaloers.
Ik plaste elke nacht in bed, ook als we gingen kamperen met de familie.
En nog steeds trouwens.
“Tussen de kampen in is hij thuis ook droog gebleven. Heeft hij gezegd. Op de eer van de padvinder.”
“En Scouts mogen niet liegen”, zeg ik. Pichan knikt.
“Vanaf dit kamp is het dus officieel. Hij is geen bedplasser meer. En hij hoeft geen drynites of plasticbroekjes meer aan. Dat vieren ze!”
De plechtige toespraak is kennelijk afgelopen. Er is een afwachtende stilte.
De jongen in het rode onderbroekje schuift langzaam zijn plasticbroekje naar beneden.
Stapt er uit.
Raapt zijn glanzende plasticbroekje met spitse vingers op.
Houdt het broekje omhoog.
De jongens klappen en juichen.
Een yell, en nog één.
Pichan vertaalt de yells.
“Hij is droog!”
“Hij plast niet meer in bed!”
Droog! Droog!! Droog!!! scanderen de scouts
De jongen draait zich om naar het vuur.
Met een snelle beweging gooit hij zijn plasticbroekje in de vlammen.
Het duurt niet lang tot het plastic verschrompelt, smelt, in vlammen opgaat.
“Zonde”, zucht Pichan, zijns ondanks gefascineerd.
Zijn patrouilleleider overhandigt de jongen een korte broek.
Ook de andere jongens die daar in hun plasticbroekjes staan, doen hun gewone broekjes weer aan.
De voormalige bedplasser groet eerst de bedplassers, dan de andere scouts.
Het bekende scoutsaluut met de drie vingers.
Wij hebben het gevoel een zeldzaam moment mee te hebben gemaakt.
De scouts barsten in een vrolijk gezang uit, en Khemkhaeng komt ons weer vergezellen.
“Hoe laat ging die laatste bus van jullie ook al weer?” vraagt hij.
De bus!
Haast helemaal vergeten. We moeten weg, helaas.
We nemen afscheid van de scouts.
Onze nieuwe vriend, Khemkhaeng, loopt met ons mee naar de uitgang van het kampterrein.
Het was een mooie dag, bijzonder ook. Eerst in het pretpark, daarna het kampvuur bij de scouts.
In het licht van de straatlantaarns zien we dat Lom in zijn broek staat te plassen.
Toch te veel cola gedronken, lacht Klahan.
Maar Lom is te moe na de lange dag om nog iets terug te zeggen.
Lom kijkt naar zijn kletsnatte broekje.
Een glimlach glijdt over zijn gezicht.
"Lekker warm", zegt hij slaperig.
Vandaag vindt hij het niet erg meer, en het is toch al te laat.
Nat is nat.
Wordt vervolgd