Peetoom (Hoofdstuk 34)
Hoofdstuk 34: Vraagtekens
“Daar ben ik weer.”
Ik denk het hardop, terwijl ik me op een bankje in het park installeer. Een half uur geleden was ik nog doodmoe, maar de thermosfles koffie aan mijn zijde heeft me goed geholpen. Met een snelle beweging steek ik een sigaret aan, en voel ik me weer compleet.
Het is alsof ik nooit ben weggeweest.
Het voelt als eeuwen geleden dat ik door dit park liep, midden in de nacht, op weg naar Kim’s huis. Dat was echter vanmorgen. Zo uitzichtloos als toen lijkt de situatie niet meer. Volledig onverwacht belde ze me net op.
Eigenlijk wilde ze me helemaal niet ontmoeten, maar na tien minuten vakkundig inpraten heb ik Kim over weten te halen. Waarom ze me uitgerekend in het park wil ontmoeten, snap ik ook niet. Maar dat doet niet ter zake. Kim heeft informatie over het verleden van Marnix. Zijn dagboeken, zijn onderzoeken en, vooral, onze broer. Voor die informatie ben ik hier.
Het duurt gelukkig niet lang voordat Kim arriveert en naast me zit. Ze ziet er anders uit dan ik van haar gewend ben. Normaal gesproken verzorgt ze zich tot in de puntjes, maar vandaag ziet ze er gehaast en, vooral, gestrest uit.
“Niet in uniform vandaag?”, open ik het gesprek maar met verplichte beleefdheid.
Kim schudt haar hoofd. “Ik hoef voorlopig niet te werken”, verklaart ze, kortaf.
“Ja, je bent zeker druk met de verhuizing”, laat ik semi-onschuldig vallen. Dit leidt direct tot verbazing in de ogen van Kim.
“Hoe weet jij daarvan? Heeft iemand op het bureau je dat verteld?”, vraagt ze, terwijl ze iets te duidelijk laat doorschemeren dat ik niet van de verhuizing hoor te weten.
“Niet alleen politieagenten zijn goed in onderzoek doen”, zeg ik met een knipoog. “Daarom heb ik je tenslotte gebeld.”
“Ja, ik begreep al uit je vele berichten dat je mij wilt spreken voor je eigen onderzoekje”, zegt ze, enigszins kleinerend. “Nou, vooruit. Ik heb niet veel tijd.”
“Nee, want je moet verder met je geheimzinnige verhuizing in je nog mysterieuzere vakantie”, flap ik eruit. De reactie van Kim is duidelijk: voor de dag ermee, of ze is weg.
“Goed, zoals ik je al had gemaild, heb ik pas de logboeken van Marnix gevonden. Daarin staan wat aparte dingen. Aangezien jij al zijn partner was in de tijd dat hij die schreef, denk ik dat jij me wat zaken kunt verklaren”, leg ik uit.
“Helder”, reageert Kim. “Wat wil je weten?”
“Waarom al die geheimzinnigheid?”, begin ik. “Waarom heeft Marnix me er nooit iets over verteld?”
“Die logboeken zijn duidelijk zijn eigen manier geweest om frustraties van zich af te schrijven. Marnix heeft, net zoals iedere agent, te maken gehad met behoorlijk traumatiserende dingen”, reageert Kim koeltjes.
“Ja, maar als er zaken zijn die je niet eens met je vrouw of je broer bespreekt, dan moeten ze wel behoorlijk heftig zijn”, concludeer ik.
“Je wilt niet weten wat we af en toe tegenkomen, Rick”, is het enige antwoord dat ik krijg.
“Daar zit je fout. Ik wil het wel weten. Daarom zijn we hier”, reageer ik fel.
“Rick, laat het rusten. Laat Marnix rusten. Oké?”, is Kim’s even felle reactie.
Ik schud mijn hoofd. “Dat kan ik niet zomaar. Dit is belangrijk; dat voel ik gewoon.”
Kim slaakt een diepe zucht. “Belangrijk? Voor wie? Voor jou misschien. En waarom? Omdat dit de enige kans is om je broer nog wat beter te leren kennen. Rick, je hebt kansen zat gehad. Marnix heeft zovaak een hand uitgestoken, maar jij vond het belangrijker om te gaan feesten! Vraag jezelf eens af waar je was toen dit allemaal speelde?”
“Ik was wel degelijk in zijn leven!”, verdedig ik me.
“Eén keer in de week komen oppassen is nauwelijks deel zijn van iemands leven. Daarvoor kun je iedereen inhuren. Je hebt er nu vast spijt van, dat je er toen niet was. Begrijpelijk. Maar het is je eigen keuze geweest en dus je eigen schuld. Val andere mensen daar dan niet mee lastig!”
Ik snap niet waar deze felle woorden vandaan komen, maar ze slaan een diepe wond. Gefrustreerd gooi ik mijn peuk weg, terwijl Kim van het bankje opstaat.
“Ik moet gaan”, zegt ze kort en maakt aanstalten te vertrekken. Maar ik kan er geen genoegen mee nemen. Snel sta ik ook op.
“Wie is Tom?”, vraag ik direct.
Kim draait zich om, zichtbaar geschrokken. Ze heeft even een moment nodig om tot zichzelf te komen. Wellicht zit hier toch meer achter dan ze laat doorschemeren.
“Rick, ik zeg het je nog één keer: laat het rusten. Je roept niets goeds over jezelf af. En nog belangrijker: over je gezin. Je hebt het nu, dus maak het niet kapot. Volgens mij heb je geen idee van waar je mee bezig bent.”
Het besef dat ik van Kim geen antwoorden krijg dringt door, en verslagen laat ik me weer op het bankje zakken. De geluiden van het grindpad verraden dat Kim vastbesloten wegloopt.
Ik weet niet hoe lang ik in stilte op het bankje heb gezeten. Het kan een kwartier zijn, of uren. Teveel negatieve gedachten spoken door mijn hoofd. Pas als een voorbijkomende hardloper me aanspreekt, kijk ik weer op.
Het is Max.
“Max? Sinds wanneer jog jij?”, vraag ik verbaasd.
“Ach, ik had gisteren een onderzoek naar mijn conditie”, puft Max, terwijl hij zich naast me op het bankje laat zakken. “De uitslag was niet al te best, dus nu heeft Roos een excuus om op de gezonde toer te gaan.”
Ik ben stomverbaasd als hij uit één van de zakken van zijn vest een lauwe hamburger van de McDonald’s tovert. “Maar natuurlijk: een oude vos verliest zijn haren, maar niet zijn streken”, legt Max uit, terwijl hij watertandend een hap uit de burger neemt. “Ook een hapje?”
Iets anders dan lachen kan ik op dat moment niet en geef maar toe aan mijn drang voor een nieuwe sigaret. “Ah, fantastisch! Roos heeft mijn sigaren verstopt”, verklaart Max, terwijl hij rap een sigaret uit mijn pakje neemt.
“Ze heeft je flink onder de duim”, lach ik. “Ach, ieder huis zijn eigen kruis”, grapt Max. Ik weet even niet wat ik daarop moet zeggen, dus er valt een korte stilte.
“Wat zit je dwars, jongen?”, vraagt Max. Als een speurhond gaat hij direct op zijn spoor af.
Ik weet dat het geen zin heeft om de dingen voor me te houden, en vertel hem alles over de logboeken van Marnix. Ook het gesprek met Kim komt ter sprake. Als ik uitgepraat ben, kijkt hij me begrijpend aan.
“Jongen, hoe komt het toch dat je altijd zoveel zorgen hebt?”, vraagt hij bezorgd. “Als ik dat nou eens wist”, lach ik de zwaarte van die vraag weg.
Max denkt even na, voordat hij me veelbetekenend aankijkt met die kleine twinkeloogjes van hem. “Weet je wat jij zou moeten doen?”, vraagt hij tenslotte.
“Max, als je nu over de Kamer van Koophandel begint, vertel ik Roos alles over die hamburger!”, zeg ik streng.
“Ach, alsof ze dat niet al vermoedt. Het verbaast me dat er in dat restaurant nog geen foto van me hangt met de tekst “aan deze man niet verkopen”, eerlijk gezegd. Maar goed. Wat jij moet doen..”, zegt hij, voordat hij even pauzeert.
“Is iets geks!”
Ik zucht. “Max, ieder gesprek met jou valt wel onder die categorie.” Die opmerking doet de kleine man schaterlachen.
“Daar heb je wel gelijk in, denk ik. Maar ik meen het wel. Je hebt zoveel ellende aan je hoofd, dat het je leven dreigt te verzieken. De balans klopt niet. De leuke dingen in je leven moeten de overhand hebben. En omdat voor elkaar te krijgen kun je net zo goed iets geks doen. Zoals naar een fastfoodrestaurant rennen!”
Ongelofelijk – hij brengt zijn advies als een clown, maar de man is wijzer dan iedereen die ik ken bij elkaar.
“Hier”, zegt hij, terwijl hij me zijn iPod geeft. “Deze muziek inspireert je vast wel. Het zegt mij niets, dat Bam Bam Smile. Zal wel iets van de Flintstones zijn. Nou, succes ermee. Laat me weten hoe het gegaan is. Take care!”
Max staat weer op en tovert – tot zijn eigen genoegen – een tweede burger uit zijn vest.
“Smakelijk!”, roep ik hem na, terwijl hij etend verder rent.
“Doe mij maar een salade niçoise!”, roept hij terug.
Ik doe de oordopjes van Max zijn iPod in en druk op ‘play’, en al snel verdrijven de klanken van ‘Gangnam Style’ even al mijn gedachten.