Peetoom (Hoofdstuk 49)
Hoofdstuk 49: Broertje
“Weet je het echt zeker?”, vraagt Chantal, terwijl ze mijn hand vastpakt. We zitten samen op de bank in de woonkamer. Op de televisie wordt een zondagmiddagfilm uitgezonden, maar daar hebben we allebei niet veel van meegekregen.
“Ja, natuurlijk! Anders had ik het je niet gevraagd”, reageer ik. “Bovendien, het heeft nu toch wel lang genoeg geduurd. Het is gewoon tijd dat je hier komt wonen.”
“Samenwonen”, lacht Chantal. “Dat is toch wel een grote stap, vind je niet? Denk je echt dat je er klaar voor bent?”
Ik moet lachen om haar vraag. Natuurlijk weet ik het zeker. “Nou, ik denk dat we die stap al voorbij zijn gegaan met een andere grote beslissing. Denk je niet?”, vraag ik, voordat ik een zoen op Chantal’s buik geef.
“Gelijk heb je”, lacht Chantal, voordat ze zich nog eens goed in mijn armen nestelt. “Ik zal straks mijn spullen gaan halen en morgen zeg ik gelijk de huur van mijn kamer op.”
“Mooi zo! Dan lijkt het me slim dat ik de meiden vandaag vertel over de kleine”, reageer ik, vastbesloten.
“Weet je zeker dat ze daar klaar voor zijn?”, vraagt Chantal. “Noor is behoorlijk ziek vanwege de chemo, en Anne staat emotioneel ook niet echt sterk nu.”
“Daar heb ik ook lang over getwijfeld”, geef ik eerlijk toe. “Maar ik denk dat het juist goed is om een stukje positiviteit in hun leven te brengen. Dit is iets leuks. Ze krijgen een broertje!”
“Ik hoop dat ze het zelf ook zo zien”, zegt Chantal.
“Ze zullen wel moeten, want die kleine komt er toch wel. En wij kunnen wel twee goede babysitters gebruiken, denk je niet?”
Chantal beaamt wat ik zeg, en we blijven nog even knuffelend op de bank zitten.
Een uur later zitten Anne en ik samen in de auto op weg naar het ziekenhuis. Sinds Noor begonnen is met de chemotherapie worden de bezoekuren streng gehandhaafd. Alleen ’s middags en maximaal twee personen. Daarom wisselen Chantal, Anne en ik elkaar dagelijks af.
Noor is dus wel veel alleen, maar dat is geen groot probleem. Door de chemo is ze veel ziek en moe. Het grootste deel van de dag slaapt ze. Gelukkig is de verpleging erg betrokken. Ze houden Noor goed in de gaten.
“Mag ik je iets vragen?”, zegt Anne voorzichtig, terwijl ik de auto in een parkeervak zet. “Natuurlijk”, reageer ik. “Vragen mag altijd; dat weet je.”
“Vond je het raar? Ik bedoel, toen je me in bad hebt gestopt?”, vraagt ze.
Ik zucht even. We hebben niet meer over die avond gepraat, terwijl er toch al bijna een week voorbij is gegaan. Daarom had ik deze vraag nu niet verwacht. Misschien heeft Anne gewacht tot we even alleen waren.
“Achteraf gezien wel een beetje”, geef ik toe. “Maar ik heb er zeker geen spijt van. Je voelde je zo slecht dat je er lichamelijk last van had. Je kon niet eens rechtop staan. Ik houd van je alsof je mijn eigen dochter bent, en je laat je kind gewoon niet aan haar lot over.”
“Dat begrijp ik”, reageert Anne. “En ik ben er ook heel blij om dat je me geholpen hebt. Maar de knuffel en de onderlegger. Dat had je niet hoeven doen. Laat staan dat je me een nieuwe luier hebt omgedaan.”
“Nee, dat had niet gehoeven”, beaam ik. “Maar dat is toch waar je behoefte aan had? Om je klein en veilig te voelen?”
Anne knikt, maar ze durft me niet aan te kijken. Het hele gebeuren beschaamt haar blijkbaar nog teveel.
“Het is mijn taak om ervoor te zorgen dat jij je veilig voelt, meid. En als dat kan door je een luier om te doen, of door wat dan ook, dan doe ik dat. Maar ik blijf erbij dat het wel iets is dat je zelf moet doen, als je dat kunt. Ik ben niet van plan om het elke dag een paar keer te doen, terwijl jij het ook zelf kunt. Niet omdat ik het stom of raar vind, maar omdat het niet goed voelt om zo intiem met je bezig te zijn. Snap je dat een beetje?”, vertel ik.
“Ja, dat snap ik. En dat zou ik zelf ook niet willen, hoor. Bovendien draag ik helemaal niet zo vaak een luier. Anders raken ze te snel op. Ze zijn niet eens van mij, maar van Noor”, reageert Anne.
“Dat is geen probleem, want ik betaal ze toch”, grap ik. “Maar, wat zou je ervan denken als we jou gewoon een eigen voorraadje geven? Dan kun je ze gewoon dragen wanneer je wilt. Zonder dat je privacy in gevaar komt. Gewoon een stapeltje luiers en je andere spullen. Je hebt vast nog wel een la vrij in die grote kast van je, toch?”
Anne knikt. “Dat zou ik eigenlijk best wel fijn vinden”, geeft ze toe. “Dan hoef ik ze niet meer stiekem te pakken of ze te verbergen. Net alsof ze echt bij mijn spullen horen.”
“Dat horen ze toch ook?”, vraag ik, enigszins twijfelend of ik dat wel goed begrepen heb. Anne bevestigt dat dat zo is.
“Nou, dat komt dan mooi uit, want we moeten die kamer van jou toch eens goed schoonmaken. Dan doen we dat eerst, en dan kan ik daarna de babykamer in orde maken”, plan ik tevreden vooruit.
Anne kijkt me geschokt aan.
“Ik vind je idee heel lief, maar ik hoef echt geen hele babykamer! Een la is meer dan genoeg, of .. wacht eens. Dat bedoelde je helemaal niet! Is Chantal zwanger? Ik wist het wel!”, puzzelt Anne alles bij elkaar.
Ik vloek van binnen. Bijna was het me gelukt om alles geheim te houden tot het goede moment was aangebroken. En nu struikel ik vlak voor de finish. Bijna!
“Ja, ze is zwanger”, geef ik toe.
“Yes! En ze komt dus bij ons wonen?”, beredeneert Anne. “Dat zou eens tijd worden!”
“Dus je vind het leuk?”, vraag ik voorzichtig. Anne geeft me haar veelgebruikte “Rick-je-bent-een-sukkel”-blik. “Duh!”, zegt ze vervolgens.
“Gelukkig maar!”, verzucht ik.
Als we naast de auto staan, krijg ik een stevige knuffel van Anne. “Nu moet Noor alleen nog beter worden en dan zijn we weer echt een gezin”, zegt ze, vrolijker dan ik haar in een lange tijd heb gezien.
“Dat duurt niet lang meer”, zeg ik optimistisch.
Ik heb er ook lang over nagedacht of ik Anne en Noor moet vertellen dat Pierre de vader van Chantal’s baby is. Maar ik zie het punt niet. Ze hebben al zoveel aan hun hoofd. Bovendien verandert het niets aan de situatie. Ik heb het kind dan wel niet verwekt, maar zal wel de vader zijn. Net zoals bij Anne en Noor.
Waarom zou ik het moeilijker maken dan het is?
Even later zijn Anne en ik bij de kamer van Noor aangekomen. Ze ligt nog te slapen. Dat geeft mij de kans om even met de verpleging te gaan praten.
De hoofdverpleegkundige is erg onder de indruk van Noor. Ze vindt haar een stoere meid, wat ze ook gewoon is, die zich overal goed doorheen weet te slaan.
Natuurlijk heeft de chemotherapie zijn weerslag op Noor’s lichaam. Ze moet veel spugen en is altijd moe, maar ze blijft vrolijk en klaagt niet.
Helaas kan ze nog niets zeggen over of de chemo zijn werk doet. Daarvoor is het nu nog te vroeg. Eerst moet Noor de laatste twee behandelingen nog afwerken. Dan kan de arts er meer over zeggen.
Het klinkt misschien stom, maar het maakt me erg trots om de verpleegster zo over Noor te horen praten.
“Blijft toch je dochter, hè?”, klinkt de quote van Ma Flodder nog even terug in mijn gedachten.
Als Noor even later wakker is, voelt ze zich best goed. Ook tegen mij klaagt ze niet over hoe ze zich voelt. Het enige dat ze erover zegt, is dat ze blij is dat haar haren nog niet uitvallen. Ik moet toegeven dat ik het daarmee eens ben. Die mooie donkere krullen van haar heb ik altijd fantastisch gevonden.
Ik ben blij dat Noor zich prima voelt. Als het niet goed met haar zou gaan, dan had ik haar nu niet over de baby kunnen vertellen. Teveel stress. Maar gelukkig kan het nu wel.
Van Anne had ik al niet verwacht dat ze het zo goed zou opnemen, maar dat Noor er zo blij mee zou zijn had ik ook niet gedacht.
Als ik Noor vertel dat zij en Anne er een broertje bij krijgen, is ze door het dolle heen. Ze vindt het echt fantastisch.
“Maar er is nog iets dat ik jullie wil vragen”, zeg ik op een mysterieuze toon. “Over Chantal.” “Wat is er met Chantal?”, vragen Anne en Noor, bijna tegelijk.
“Ik wil haar ten huwelijk vragen”, onthul ik. “Maar alleen als jullie het goed vinden!”
Dan volgt opnieuw de “Rick-je-bent-een-sukkel”-blik.
“DUH”, klinkt het in koor.