Peetoom (Hoofdstuk 70)
Hoofdstuk 70: Broedertwist
“Het is al een tijdje geleden sinds je hier bent geweest”, glimlacht Max, terwijl hij zijn oude Opel op ervaring de oprit instuurt. Je kunt van Max zijn rijstijl zeggen wat je wilt, maar – hoe dood je jezelf van binnen ook voelt – als zijn passagier weet je weer dat je leeft.
“Marnix vindt dat je te dichtbij staat om mij ‘fatsoenlijke therapie’ te kunnen geven”, zucht ik hardop. “Hoezeer hij ook vind dat ik die therapie kan gebruiken.”
“Anne, ik praat zijn gedrag niet goed, maar je vader heeft het ook moeilijk. Hij voelt zich nog altijd schuldig om de dood van Rick. Er komt een moment waarop hij bij zal draaien.”
Rick. Het is twee-en-een-half jaar geleden dat alles – alweer – veranderde. Moeilijk te geloven hoe snel de tijd kan gaan als je jezelf kwijt bent. Aan de andere kant: als je jezelf kunt verliezen, hoe moeilijk kan het dan zijn om de tijd ook maar kwijt te raken?
Van Rick mocht ik wel altijd bij Max en Roos over de vloer. Niet eens alleen voor therapie. Soms alleen al om even uit het huis te kunnen vluchten waar al die slechte herinneringen leven. Dat doen ze nog steeds.
Sommige herinneringen leven zelfs dronken op de bank.
“Hij is in de laatste jaren alleen maar verder doorgedraaid. Als er een weg terug zou zijn voor Marnix, kan ik me niet voorstellen dat hij die met zijn dronken kop kan vinden”, grom ik.
Ik stap uit de auto, die overigens veel te bruin is om ook maar enigszins modern te lijken, en snuif de buitenlucht op. Half om de spanning weg te puffen, en half uit dankbaarheid voor het leven na deze dollemansrit. Nu ik weet hoe Max met zijn snelheidsmeter omgaat, ben ik ervan overtuigd dat dyscalculie een groot verkeersprobleem is.
“Houd vertrouwen in een goede afloop, Anne. De dingen gebeuren niet voor niets zoals ze gebeuren”, filosofeert Max. “Je weet nooit waar het goed voor is. Als je niet te laat thuis was gekomen vanavond, had je deze ontmoeting niet kunnen meemaken.”
“Je bedoelt dat jullie de zoon van Rick dan nog langer verborgen hadden gehouden?”, vraag ik quasi-sarcastisch.
Ik begrijp toch al niets van die situatie. In de jaren dat Rick bij ons in huis woonde, had ik echt wel begrepen dat hij niet aan monogamie deed. Volgens mij kon ‘ie het niet eens spellen. Niet omdat hij daar te dom voor was, maar omdat hij die levensstijl al had toen ze op school het woordenboek nog moesten uitleggen.
Daarom juist.
Rick zal toch nooit zo dom zijn geweest om het zonder condoom te doen? Of een andere vorm van voorbehoedsmiddelen? Zeker sinds hij bij ons is komen wonen en zijn gevoelens voor Chantal weer waren opgelaaid.
Dat is hoe het had moeten zijn – Chantal zwanger van Rick. Dat had het gezinnetje compleet gemaakt. Ik hou van kleine Joni, maar Rick had haar vader moeten zijn. Niet Pierre. En Chantal had de moeder van zijn zoon moeten zijn. Niet … wie het dan ook wel is geweest.
“Hoe heet hij eigenlijk?”, vraag ik om de stilte, die ik heb laten vallen om Max te laten garen in zijn schuldgevoel, te doorbreken.
“Mick”, zegt Max kort.
Ik hoor hem in de zakken van zijn colbertje rommelen tot hij de huissleutels heeft gevonden. Het kost me al mijn beheersing om niet weer in de vragenlawine te vervallen, die ik thuis ook al op hem af had gevuurd.
‘Hou oud is hij?’
‘Wie is zijn moeder?’
‘Waarom moet ik naar jullie thuis komen om hem te ontmoeten?’
Deze vragen, en nog wat meer, suizen al door mijn gedachten sinds ik een aangeschoten Marnix over wist te halen om mij met Max mee te laten gaan.
“Dat zul je straks allemaal vanzelf zien”, was het cryptische antwoord van de oude man.
Maar nu wist ik in ieder geval zijn naam al. Mick. De enige relatie die ik kon leggen was met Mick Jagger, de frontman van de Rolling Stones. Rick hield van rockmuziek, maar van de Stones? Die zijn toch wel een beetje te ‘old school’ voor hem, niet?
“Rick, Mick”, mompelde ik terwijl ik mijn schoenen op de deurmat schoonveegde. De winter had voor het eerst in jaren weer sneeuw meegenomen. De vroege schemer en donker deden mijn gemoed weinig goed. Half acht en bijna compleet zwarte lucht. Waar het wit wellicht symbool zou staan voor ‘licht’ en ‘positiviteit’, deed de sneeuw weinig om mijn gemoed te verlichten.
Hoop. Dat wel. Elke dag had ik meer gehoopt dan de dag ervoor. Dat Rick terug zou komen. Dat Marnix weg zou gaan. Of in ieder geval dat de ‘oude’ Marnix terug zou komen. Dat ik weer mijzelf mag zijn, compleet met luiers. Werkelijk, wat verlang ik naar die dingen. Ook wit. Ook altijd een soort van hoop met zich meegebracht. Op rust. En sinds Marnix al mijn luiers af had gepakt, was die hoop vervlogen. Enige achtergebleven rust verdampte.
Ik merk dat ik nieuwsgierig om me heen kijk in de hal van het huis. Dat ik er ook helemaal klaar voor ben om dit mysterie te ontrafelen. Ondanks de, laten we zeggen, sportieve rijstijl van Max, heeft het autoritje een eeuwigheid geduurd.
Max frummelt met zijn schoenveters. Iedere seconde frustreert mijn geduld verder. Ik voel een spanning in mijn buik. Een goede spanning. Voor zover dat kan. “Schiet op, Max”, denk ik in mezelf. “Ik wil van die knoop in mijn maag af. Die moet ook ontward.”
Eindelijk herinnert Max wat de kleuterjuffrouw hem een halve eeuw geleden had geleerd, en punnikt hij zijn veters los. Schoenen uit. Instappers aan. Daar gaan we, de bijkeuken in.
Roos staat aan het aanrecht. Ze is de schone vaat aan het afdrogen. Verbaasd kijkt ze ons aan. Het is duidelijk dat Roos me niet verwacht had, maar al snel verschijnt er een grote lach op haar gezicht.
“Anne! Wat een verrassing!”, kraait ze uit, voordat ze me trakteert op een stevige knuffel. “Wat leuk om je te zien. Dat is toch al een tijdje geleden, hè?”
“Ik ben hier voor Mick”, flap ik er uit. Misschien iets té direct. Ik weet ook niet waarom het zo mijn mond uitkomt. De spanning zit te hoog. En aan de reactie van Roos te zien, ben ik niet de enige die spanning bij deze situatie voelt.
“Max, heb je het haar toch verteld?”, vraagt Roos, op een geschrokken toon. “Ik weet dat het er ooit van moest komen, maar Anne heeft het al zo zwaar.”
Ik waardeer het altijd als mensen iets positiefs over me denken te zeggen, terwijl hun woorden juist bevestigen dat ik reden heb om mezelf negatief te voelen. Dankjewel, Roos.
“Schat, het was niet mijn keuze. Ik probeerde wederom om op Marnix in te praten. Weer die muur om zich heen. In mijn emotie heb ik Mick genoemd, en Anne heeft dat gehoord”, verzucht Max.
Even weet ik niet of ik mezelf schuldig moet voelen vanwege het afluisteren, of juist triomfantelijk omdat ik het geheim van deze volwassenen heb weten te ontdekken.
“Lieverd, het was niet dat we dit zo graag voor jou en Noor geheim wilden houden”, legt Roos uit, alsof ze mijn gedachten kan lezen. Dat kan ze niet. Volgens mij wel die van Max.
“Maar we dachten dat het voor jullie allebei teveel zou zijn. Rick weg, Pappa terug, Joni erbij..”
“… de alcohol”, vul ik het einde van haar zin maar in. Alsof ik niet weet waar ik mee moet dealen.
“Precies. Het was voor ons ook een schok toen we het voor het eerst te horen kregen. Het was vlak na de terugkomst van je vader uit Italië. Alles was zo’n chaos, en er waren zoveel vraagtekens. We voelden dat we het jullie niet aan konden doen.”
“Misschien had ik juist wel heel veel steun aan mijn broer kunnen hebben”, suggereer ik. Luchtiger dan de woorden van binnen voelen. Met opzet gebruik ik het woord ‘broer’. Rick is zijn vader en – wat mij betreft – is hij ook mijn vader.
“Dat denk ik niet, Lieverd”, zegt Roos zachtjes.
Ze pakt me voorzichtig bij mijn arm en neemt me mee naar de woonkamer. Dat is het moment dat ik hem voor het eerst zie.
Mick.
Op de bank ligt een jongen van hooguit drie jaar te slapen. Onder een witte deken, met een grote knuffelbeer in zijn armen. Grote donkere krullen op zijn hoofdje. Hij droomt ongetwijfeld prettig, aan de voorzichtige lach op zijn gezicht te zien.
“Dit is Mick”, zegt Roos. “Onze kleinzoon.”
Dan vallen de puzzelstukjes allemaal op hun plaats. Ellen. Juf Ellen van de basisschool. Dochter van Max en Roos. Waar Rick mee samen is geweest toen hij net bij ons in huis woonde.
Die hij op is gaan zoeken toen we in Nijmegen waren voor de begrafenis van mijn opa. Toen moet het gebeurd zijn. In Nijmegen. Dat stomme witte konijn. Maar het klopt allemaal. Mick moet zijn geboren zo rondom het moment dat Rick in Italië was. Hij zal er nooit van geweten hebben.
Ik blijf naar het mannetje staren. “Wat een schatje”, mompel ik verbaasd. Achter me kijken Max en Roos elkaar opgelucht aan. Dat is misschien wel het meest positieve dat ze mij in jaren hebben horen zeggen. Maar mijn hart staat weer open.
“Mag ik even bij hem liggen?”, vraag ik zijn grootouders. Ze knikken. Ik ga naast Mick op de rand van de bank zitten en kijk eens goed naar hem. Hij lijkt echt op Rick. Ik streel zijn donkere krullen, en trek de witte deken wat hoger over hem heen. Buiten valt verse sneeuw. Ik hoop dat het nooit meer stopt, en ik voor eeuwig bij dit mannetje mag blijven zitten.