Nog niet klaar Peetoom

Hoe goed is dit verhaal?

  • 1

    Stemmen: 1 1,4%
  • 2

    Stemmen: 0 0,0%
  • 3

    Stemmen: 1 1,4%
  • 4

    Stemmen: 0 0,0%
  • 5

    Stemmen: 0 0,0%
  • 6

    Stemmen: 0 0,0%
  • 7

    Stemmen: 0 0,0%
  • 8

    Stemmen: 1 1,4%
  • 9

    Stemmen: 10 14,1%
  • 10

    Stemmen: 58 81,7%

  • Totaal stemmers
    71

Daltons

Toplid
Een van de beste verhalen op het forum, hoop echt dat het verhaal nog wordt opgepakt en een verdiend eind krijgt. Zou het jammer vinden dat zo'n verhaal geen mooi eind krijgt.
 

Snakebite

Superlid
Vooruit dan maar! Kleine trigger warning.. het einde van dit hoofdstuk is een beetje heftig.. lees daarna maar snel door in #74. ;)

Hoofdstuk 73: De Donkere Kamer

Het is al een tijdje geleden sinds het laatste geluid. Nadat Marnix me in de kelder opsloot, heb ik kort wat gerommel gehoord. Maar sindsdien is het stil. Ik blijf zelf ook stilletjes op de vloer zitten. Alleen en in het donker.

Net als ik tot de conclusie kom dat Marnix me hier nooit erg lang gaat laten zitten, hoor ik hoe buiten de auto wordt gestart. Er is niemand anders thuis, dus het kan alleen maar Marnix zijn die vertrekt. Hij laat me achter. Alweer.

Zodra ik hoor dat de auto weg is gereden, sta ik op en begin ik te zoeken. Ik weet absoluut zeker dat er hier ergens kaarsen moeten liggen. De kelder heeft een groot voorraadrek en Chantal ziet er altijd op toe dat er van alles ruim voldoende in huis is.

Op de tast vind ik het rek en – na even zoeken – ook de kaarsen. Nu nog een manier zien te vinden om ze aan te krijgen.

Als ik Rick ken..

Jawel – bovenop het rek vind ik een verstopt pakje sigaretten. Tijdens één van zijn vele pogingen om te stoppen met roken hier achtergelaten. Zo serieus was hij er mee bezig. Tot mijn grote opluchting zit er een aansteker in het pakje.

Ik loop terug naar mijn plekje en ga weer zitten. Na een paar pogingen lukt het me om de kaars aan te steken. Eindelijk vult wat dim licht de kelder.

Ik zet de kaars op de vloer, sluit mijn ogen en laat me tegen de muur zakken. Ik concentreer me op mijn ademhaling en zucht steeds goed uit. Na een tijdje open ik mijn ogen weer en krijg ik de schrik van mijn leven.

“Dag, Anne.”

Zie ik het nou echt?!

Rick zit tegenover me.

“D..dat kan niet!”, stamel ik.

“Alles kan. Koffiekan, melkkan, ..”

Ik staar Rick aan.

“Balkan”, maak ik zijn flauwe grapje af.

Hij lijkt zo echt. Maar het kan niet dat hij hier zit. Rick is dood.

“Ben ik aan het dromen? Of ben ik zelf dood?”

Rick glimlacht. Ik zie hem een sigaret uit het pakje halen en aansteken.

“Ik weet ook niet hoe het werkt, hoor. Maar goed. Echt, niet echt. Perception is reality. Als jij denkt dat ik hier ben, dan ben ik hier.”

“Heb je die studie filosofie ooit afgemaakt?”, vraag ik cynisch.

Rick blaast wat rook weg en glimlacht.

“Nee, daar kwam iets tussen.”

Ik observeer Rick zo goed als ik kan bij het schaarse kaarslicht. Hij lijkt zo enorm echt. Zijn bewegingen, zijn gezicht, zijn woorden..

“Waarom ben je hier?”, vraag ik zachtjes.

“Omdat jij dat wil. Denk ik. Zoals ik al zei, ik weet ook niet zo goed hoe het allemaal werkt. Je zou denken dat ik had opgelet bij de oriëntatiecursus, maar, ja..”

“De koffie is aan jouw kant net zo lekker?”

“Hemels.”

Ik moet glimlachen. Maar in één beweging begin ik ook te huilen. De tranen die ik al zo lang wegstop lijken er allemaal tegelijk uit te willen.

“Wat heb je nodig, lieverd?”

“Jou, sukkel!”, snik ik.

“Waarom denk je dat?”

“Je bent mijn vader! Iedereen heeft zijn vader nodig!”

Rick schudt zijn hoofd.

“Nou, Marnix en ik hebben het grootste deel van ons leven ook zonder vader moeten doorkomen.”

“Ja, en kijk wat er van jullie geworden is. De één is een zuipschuit, en de ander verzuipt naast een schuit. Ik bedoel, hoe krijg je het überhaupt voor elkaar?!”

“Tsja, ik ben een man met vele talenten..”

Ik schud mijn hoofd en veeg mijn tranen weg.

“Rick, zonder jou kan ik niet verder hier. Niemand begrijpt me. Niemand ziet wie ik echt ben. Wat ik echt nodig heb. Niemand WIL het zien. Ik zit hier vast!”

“Ik snap dat dat zo voelt. Maar er is altijd een uitweg. De nacht is altijd op zijn donkerst, vlak voor de zonsopkomst.”

Ik rol met mijn ogen. Altijd dat filosofisch gewauwel. Het klinkt slim, maar je kunt er net niets mee. Alsof je naar een Franse ezel luistert.

“Ik bedoel.. je zat net nog in het pikkedonker. Nu is er licht. Dat heb je helemaal zelf voor elkaar gebokst. En dan ga je zitten kniezen. Concentreer je op het licht dat je hebt. Niet op het duister.”

“Alsof dat zo makkelijk is.”

“Je gaat je echt niet laten overtuigen?”

Ik schud mijn hoofd.

“Ik wil hier weg. Definitief.”

“Wat houdt je tegen?”, vraagt Rick cryptisch.

Ik wil demonstratief naar de gesloten deur wijzen. Maar als ik in die richting kijk, zie ik hoe deze langzaam open wordt gemaakt. Ik kijk terug naar Rick, maar hij is verdwenen.

De kelderdeur gaat open en fel daglicht vult de ruimte. Ik zie alleen schim, die vervolgens weer verdwijnt. Voorzichtig sta ik op.

“Hallo?!”, roep ik naar boven. Er komt geen antwoord.

Ik besluit mijn kans te grijpen. Ik doof de kaars en ren de trap op. Eenmaal boven kijk ik elke kamer na, maar er is niemand anders in huis. Uiteindelijk kom ik in de badkamer en zie ik mezelf in de spiegel. Ik kijk naar mezelf en heb vrede met mijn beslissing. Het is tijd.

Even later zit ik omgekleed en wel op de fiets. Ik kijk goed om me heen, want het zal de laatste keer zijn dat ik deze omgeving in me op kan nemen. De tuinen, de bomen, de huizen. Even laat ik me afleiden door het vrouwtje dat in het grote witte huis woont. Ze is niet van hier en zwaait altijd overdreven vrolijk naar iedere voorbijganger.

Voor het eerst zwaai ik terug. En meteen voor het laatst.

Na een tijdje fietsen kom ik bij mijn bestemming. De brug. De plek waar ik mijn moeder ben verloren. De plek waar Marnix – de échte Marnix – ook gestorven is. De plek waar alle ellende begonnen is. Daarom moet het hier eindigen.

Ik stop vlakbij de brug in een bospaadje en zet mijn fiets netjes op slot. Geen idee waarom. Het is niet alsof ik hem nog nodig ga hebben. Toch stop ik het sleuteltje routinematig in mijn broekzak.

De meters naar de brug lijken een eeuwigheid te duren. Ik denk aan iedereen, maar vooral aan Noor, Joni en Mick. Ergens voelt het alsof ik ze verraad. Maar het is beter zo. Ik kan ze niet uit de ellende halen.

Ik ben Rick niet.

Er is niemand te bekennen in de omgeving van de brug. Ongezien kan ik naar de rand toelopen. Alsof ik de integriteit van de constructie test, tik ik een paar keer op de rand. Natuurlijk gaat hij mij kunnen houden. Ik glimlach.

Dan toch een auto die voorbij rijdt. Veel te hard. Gelukkig maar. Wegwezen, jullie.

Zodra de auto uit zicht is, focus ik me weer op mijn ademhaling. Diepe zuchten bij het uitademen.

Ik klim op de rand en bereid me voor op de laatste zucht.
 

Snakebite

Superlid
Oké, het kan zijn dat je deze twee keer moet lezen.. :lipzzz

Hoofdstuk 74: Twee-in-één

Rollende golven. Overal water. Ik heb geen idee waar ik precies ben, maar met alle kracht die ik in me heb, probeer ik mezelf naar de oppervlakte te duwen. Het lijkt een eeuwigheid te duren voor ik de oppervlakte bereik en naar adem kan happen. De stroming is sterk en ik stoot mijn hoofd ergens aan. Even ga ik weer onder water, maar gelukkig kan ik snel weer boven komen. Mijn kracht neemt snel af en ik besluit me over te geven aan de stroming.

“Relax, focus op je ademhaling”, denk ik steeds. “Als je maar boven water blijft, krijg je vanzelf een kans om uit het water te komen.” Ik krijg gelijk, maar het zou nog een hele tijd duren, voordat ik mijzelf los kon maken uit de stroming en mijzelf richting de oever kan sturen.

Raar genoeg heb ik mezelf tot nu toe bij de pinken kunnen houden, maar hoe dichter ik bij de oever kom, hoe meer de pijn het over begint te nemen. De hoofdwond.. Ik zet alles op alles om de oever te halen, maar langzaam voel ik me ook wegzakken. Alsof ik in slaap dreig te vallen.

Riet! Opluchting maakt zich meester. Ik zie een groot bos riet en het lukt me om met mijn laatste krachten daarheen te zwemmen. Het water wordt ondieper en na een tijdje kan ik staan. Met alles wat ik in me heb, klim ik op de oever. Ik kruip richting een bankje en laat me erop zakken. Ik snak naar adem en lijk het bewustzijn te verliezen.

Als ik een laatste keer om me heen kijk, zie ik iemand op me afrennen. Een vrouwtje. Ze is niet van hier. Ik stap naar beneden en wacht tot ze bij me is.

“Alsjeblieft! We moeten snel zijn. Kom met me mee!” Iets aan haar voelt vertrouwd. Ik besluit me over te geven. Ik kan niet anders.

Rook. Nee, wierrook. Een sterke, maar rustgevende, geur vult de woonkamer van de vrouw. Ze heeft me op de bank gelegd. Mijn ademhaling komt langzaam tot rust. Mijn hoofd barst nog altijd van de pijn. Ik zie zelfs een beetje dubbel als de vrouw de woonkamer weer binnenkomt. Ze heeft een EHBO-kistje bij zich. Ik veeg langs mijn hoofdwond en schrik even op van het bloed.

“Rustig maar, je bent hier veilig.”

Als ze spreekt, hoor je duidelijk haar accent. Van tijd tot tijd is haar Nederlands perfect, maar meestal is het duidelijk dat het niet haar eerste taal is.

Aziatisch, dat is het enige dat ik thuis kan brengen. Maar dat was aan haar uiterlijk ook wel duidelijk af te leiden geweest. Ik knijp mijn ogen even dicht en probeer aan de vreemde omgeving te wennen.

Ruw dept ze met een doekje rond mijn hoofdwond. Het doet pijn, maar ik laat haar begaan. Ik moet zoveel verwerken op dit moment. En ik geloof haar. Ik ben hier veilig. Een glimlach verschijnt op mijn gezicht, voordat ik mijn ogen sluit.

Als ik mijn ogen weer open staat er een heet kopje thee op me te wachten. Groene thee. Beleefd drink ik ervan. De vrouw zit tegenover me en kijkt me onderzoekend aan. Ik weet niet zo goed wat ik moet zeggen.

“Als ik het mag vragen, waar komt u eigenlijk vandaan?”

“Aha. Nihon. Japan!”

Als ik ’t niet wist! Ik neem nog een slokje thee en vraag haar waarom ze wilde dat ik met haar meekwam.

“Alles wordt vanzelf duidelijk”, zegt ze. Net mijn geluk. Overal waar ik kom, word ik omgeven door zelfbenoemde filosofen. Uit welk land of dimensie dan ook..

Alsof ik ergens anders verwacht word, tik ik ongeduldig met mijn vingers tegen het kopje.

“Ah, geduld! Zij komt er zo aan,” zegt ze. Zij? Ik heb geen idee wie ze bedoelt.

Regendruppels nemen de buitenwereld over als ik weer een beetje tot mezelf kom. Ik observeer de woonkamer van de vrouw nog eens goed. Het ziet er allemaal heel Oosters uit. Heel bijzonder. Ik voel me er gek genoeg meteen thuis. Ineens staat de vrouw op en verdwijnt ze uit de woonkamer. Volgens mij gaat ze aan de slag in de keuken.

Raar genoeg voel ik mijn hoofdwond niet meer. Wat ze er ook mee heeft gedaan, het werkt. Ze heeft een keurig verbandje aangelegd. Daar ben ik blij mee, want haar goede zorgen laten me denken dat ik zo geen dokter of ziekenhuis hoef te zien. Dat is het laatste waar ik zin in heb.

Alhoewel.. zou ze met ‘zij’ niet toch een dokter bedoelen? Er gaat echter teveel door me heen om er te lang bij stil te blijven staan. Ik zal het snel genoeg weten.

Rustig sta ik op van de bank en loop ik een rondje door de woonkamer. Het enige dat er staat en mij echt interesseert is de boekenkast.

Al snel vallen mij enkele Engelstalige boeken op. Volgens mij zijn het studieboeken voor een medische opleiding. Geen wonder!

Als ik iets verderop kijk, zie ik een grote fotolijst. Een gezinsfoto van de vrouw. Van vroeger. Een gelukkig gezinnetje. Vader, moeder, kinderen. Ik voel mezelf van binnen jaloers worden.

Rauw schuldgevoel maakt zich van mij meester en ik denk terug aan mijn eigen gezinnetje. Hoe imperfect ook. Ik voel me zo stom. Hoe heb ik nou zo’n gigantisch risico kunnen nemen? Ik moet terug naar huis.

Als ik een gebaar maak dat ik wil gaan, houdt de vrouw mij tegen. Met haar beste Nederlands maakt ze mij duidelijk dat ik geduldig moet zijn. “Ze komt zo. Echt!”

Alweer die ‘zij’! Wat wil ze nou precies zeggen? Heeft ze toch een dokter gebeld? Of Chantal soms? God weet hoeveel vriendinnen zij hier in de buurt heeft. Chantal kent altijd-overal-iedereen. Voor iemand als ik – die liever zo weinig mogelijk mensen kent – is dat haast onvoorstelbaar.

Alsof ik geen keuze heb, laat ik me terug in de bank zakken.

Razende sirenes buiten. Nog steeds. Het moet goed prijs zijn. Ik zou graag opzoeken wat de stand van zaken is, maar mijn telefoon is natuurlijk compleet verzopen. Daar ga ik niets meer mee kunnen doen. Ach. Het had veel slechter kunnen aflopen. Hier kan ik rustig afwachten.

Afwachten. Het is letterlijk het enige dat ik kan. Hoewel, het lijkt zo lang te duren dat ik me in de tussentijd vast in het Engels had kunnen omscholen tot dokter, of zo. Ik zucht en leg mijn hoofd even in mijn handen.

“Ramen?”, vraagt ze, terwijl ze al een dampend kommetje noedels voor me neerzet. Het ruikt heerlijk en mijn maag rommelt al een hele tijd. Ik kan dus niet weigeren en bedank de vrouw voor het eten.

Raar genoeg stoort het me helemaal niet dat het eten zowel heet als pittig is. Normaal houd ik daar helemaal niet van, maar nood breekt wet. Het blijkt nog best aardig te smaken.

Ruim tien minuten later ben ik, zonder verder ook maar een woord uit te brengen, door mijn noedels heen. Ik zucht en laat me even achterover zakken. Wat kan dat een mens goed doen! Pas op dat moment voel ik mijn hoofdwond weer pijn doen.

“Ah, doet het veel pijn?”, vraagt de vrouw. Ik kijk haar niet-begrijpend aan.

“Altijd.”

“Arm kind”, verzucht ze. Ongeduldig kijk ik weer naar buiten. Dan zie ik een auto de oprit oprijden. De ramen zijn geblindeerd. Ineens bekruipt me een heel raar gevoel.

Raar, dat is wel het juiste woord voor deze plek. Enigszins gelukkig ontdek ik de sigaretten die op de verwarming liggen te drogen. Blijkbaar rookt Vrouwtje Theelepel ook. Ik vraag haar of het goed is als ik er één opsteek. Ze kijkt me verwonderd aan en haalt haar schouders op.

“Adem in, adem uit”, zeg ik in gedachte tegen mezelf. Ik moet kalm blijven. Pas op dit moment dringt het tot me door dat wie die vrouw ook is, en welke vrouw er zojuist de oprit op zou rijden, het zomaar ook zou kunnen dat ze kwaad in de zin heeft. Die familie van Pierre.. Je weet nooit waar ze toe in staat zijn.

Alsof ze me kunnen horen, bevestigen ze mijn vermoeden. Via de glazen deur kan ik zien dat er niet één, maar twéé personen het huis binnenkomen! Dit klopt niet!

“Ah, nee”, zucht ik, voor ik opsta en weg wil lopen. De Japanse vrouw probeert me tegen te houden, maar ik ben te snel. Dan gaat de deur naar de woonkamer toe open. Er stapt een meisje met een enorme bos krullen naar binnen.

Relaxed. Dat is hoe ik me voel als ik de nicotine weer door mijn lichaam voel stromen. Dat, in combinatie met een volle maag, sterkt me enorm. Ik word weer een beetje mens.

Rechts van me komt het vrouwtje zitten. Eigenlijk net even iets te dichtbij, althans – als je het mij vraagt. Maar goed, ze heeft me opgelapt. Ik laat het maar gebeuren.

Alsof ik aan de grond genageld ben, staar ik naar het meisje. Die krullen. Dat gezichtje. Zie ik nu weer spoken? Ik ken haar! Ik weet het zeker! Maar het kan niet waar zijn!

Achter haar verschijnt ineens de tweede schim. Een man met lang haar en een lange baard. Een opvallend litteken bij zijn wenkbrauw. Ik zak in elkaar.

Raar eigenlijk – om iemand na al die tijd pas om een naam te vragen, maar ik heb intussen wel geleerd om niet te proberen de vrouw te begrijpen. Het zal wel.

“Rick”, zucht ik. Ze knikt.

“Anne?”, vraagt hij, terwijl hij zijn hoofd schudt.
 
Laatst bewerkt:

Snakebite

Superlid
Stiekem best raar om te hopen dat iedereen je hoofdstuk inderdaad twee keer heeft moeten lezen, voordat het kwartje valt. :p

Anders is het laatste stuk van #74 natuurlijk één grote warboel. :lipzzz
 

Snakebite

Superlid
Nou, 73 is eigenlijk een gewoon hoofdstuk, dus die zal wel meevallen. :p

Bij 74 had ik een creatief idee, dat best wel lastig uit te werken was. Als je het helemaal van boven naar beneden leest, klopt er niets van. Althans, steeds minder. Maar het trucje is voor de oplettende lezer wel te ontsleutelen, als je er eenmaal mee begint.. :lipzzz
 

Snakebite

Superlid
Voor wie het zich afvroeg: hoofdstuk 74 was inderdaad een dubbel perspectief. Elke alinea die begon met een 'A' was vanuit het perspectief van Anne. Elke alinea die begon met een 'R' was vanuit het perspectief van Rick. Zoals ik al zei, misschien moet je die een keer extra lezen. :p

Hoofdstuk 75: Eindelijk

“Anne?”, vraag ik, terwijl ik mijn hoofd schud.

Ik zie de verbazing in haar ogen. Geheel begrijpelijk, natuurlijk. Na al die tijd. Ze heeft zo lang gedacht dat ik niet meer leefde en nu sta ik hier ineens voor haar neus. Of zij voor de mijne, afhankelijk van hoe je het bekijkt.

“Je hebt me gevonden. Ik wist dat je mijn berichtje zou begrijpen.”

Anne blijft naar me staren. Ze heeft duidelijk even nodig om te begrijpen wat er hier gebeurt.

“Berichtje?”

Ik knik. “Casablanca. Het witte huis. DIT huis.”

Anne kijkt weg, met stomheid geslagen. Blijkbaar legt ze de puzzelstukjes nu pas. Ze trekt lijkwit weg en de kracht vloeit weg uit haar knieën. Net voor ze in elkaar zakt, kan ik haar opvangen en stevig tegen me aantrekken.

“Rustig maar. Alles is oké. Ik heb je.”

Ze verslapt verder in mijn armen. Ik til Anne op en draag haar naar de bank, waar ik haar voorzichtig neerzet. Ik kniel zelf, zodat we elkaar op gelijke hoogte aan kunnen kijken. Ik zie de tranen in haar ogen en dat breekt me.

“Ik heb je gemist, lieverd.”

Anne snikt en glimlacht tegelijk. Langzaam vindt ze haar kracht weer terug. Ik glimlach voorzichtig terug. Ik heb zo lang naar dit moment uitgekeken. Dan zie ik hoe de emoties Anne compleet overmannen.
Een harde klap volgt. Mijn linkerwang brandt. Ik schrik niet terug. Op een vreemde manier voelt dit vertrouwd. Bovendien heb ik wel vaker klappen van vrouwen gehad. Altijd terecht.

“Waar was je?!”

Ik voel het verdriet in haar stem. Meteen weet ik dat het verhaal dat ik al die tijd voorbereid heb, nooit genoeg gaat zijn om mijn afwezigheid goed te maken. Ook al is het de waarheid. Ook al had ik eigenlijk geen keuze.

“Italië, later Bulgarije. En de laatste twee weken hier”, geef ik toe.

“Waarom ben je niet naar huis gekomen?”, hoor ik tussen de emoties en het snikken door. “We dachten dat je dood was. Alles is hier naar de klote gegaan en jij was er niet!”

Ik slik mijn eigen gevoelens weg en probeer sterk voor haar te zijn.

“Ik had geen keuze, Anne. De Italianen hadden me. Dat was de deal.”

“Welke deal?!”

Ik zucht en kijk om. Het Japanse vrouwtje knikt. Ze neemt het meisje met de krullen mee en laat Anne en mij alleen in de woonkamer.

“Het is zo’n lang verhaal. Ik kan je niet alles in één keer vertellen. Hoe zeer ik ook begrijp dat je antwoorden wil. Het enige dat je moet weten is dat zodra ik terug in Nederland was, ik ook meteen contact heb geprobeerd te maken.”

“Een berichtje met ‘Casablanca’? Anoniem? Dacht je nou echt dat ik dat zou vertalen met: “Hey girl, Rick hier. Beeteedubs, niet dood, LOL”?!”

Ik schud mijn hoofd.

“Dat was ook niet de bedoeling. Ik wilde je langzaam voorbereiden. Voorkomen dat je me – zoals nu is gebeurd – inééns weer zou zien. Die grote schok wilde ik voorkomen. Dus het leek me beter om eerst de zaadjes te planten. Op de achtergrond te blijven en te kijken. Maar toen.. ja..”

“Maar toen, wat?”

“Ik zag wat je vader met je deed. Ik zag dat hij je opsloot in de kelder en ik moest iets doen. Ik moest wel ingrijpen.”

Ik zie haar ogen groter worden.

“JIJ hebt de deur opengemaakt?! Dat was geen waanbeeld. Jij was het echt!”

Ik knik.

“Ik heb gewacht tot hij weg was en toen zo snel mogelijk de deur opengemaakt. Het was niet de bedoeling dat je me zou zien, maar je bent me weer eens te snel af geweest.”

Anne zwijgt en weigert me aan te kijken.

“Ik kon je daar niet zo laten zitten. Het moest stoppen.”

Ik ga naast Anne op de bank zitten en sla mijn arm om haar heen. Eindelijk durft ze toe te geven en draait ze zich naar me toen. Voorzichtig kruipt ze bij me weg en huilt ze op mijn schouder.

“Rustig maar. Ik ga nergens meer naartoe. Ik blijf bij je.”

Anne schudt haar hoofd.

“Wat is er nou precies gebeurd?”

Ik zie geen keuze en begin mijn verhaal. Er zit niets anders op dan haar alles te vertellen. Over de grote confrontatie in Italië, de boot en de explosie. Over hoe de Italianen me daarna uit het water hebben gevist en vasthielden in Bulgarije. Die vervloekte loods in de haven waar ik jaren vast heb gezeten.

Af en toe schiet de pijn weer door mijn lichaam, als ik vertel over wat ze allemaal met me gedaan hebben.

Ik leg uit dat de deal heel simpel was. In ruil voor mij, zouden ze mijn familie met rust laten. Mijn broers, Chantal, .. mijn kinderen. Zij hadden de kans op een gelukkig leven, zonder mij. Dat was de enige juiste keuze.

Daarna vertel ik over de politie-inval in de loods in Bulgarije. De politie daar had een anonieme tip gekregen, zo hoorde ik later. Op het moment zelf dacht ik nog dat het rivalen waren, of iets dergelijks. Ik zag een kans om te ontsnappen aan het vuurgevecht en besloot in de haven te zwemmen.

Ten slotte leg ik uit dat Suki, het vrouwtje uit Japan, me daar uit het water heeft geholpen. Dat ze me verzorgd heeft en letterlijk en figuurlijk weer op de been heeft geholpen. Hoe ze met me mee naar Nederland is gekomen.
In alle eerlijkheid voelt het als een enorme opluchting om het verhaal eens in zijn geheel te kunnen vertellen. Eindelijk is het er uit.

Anne reageert nauwelijks. Aan het eind van mijn verhaal draai ik me voorzichtig naar haar toe en moet lachen. Ze is in slaap gevallen. Ik heb geen idee op welk punt dat was. Het zij zo. Ik heb het één keer verteld; als het nodig is kan dat ook wel een tweede keer.

Voorzichtig laat ik Anne terug in de bank zakken en leg ik haar plat. Ik schuif een kussen onder haar hoofd en laat haar rusten. Ik ga voor de bank op de grond zitten. Op tafel staat nog steeds een mok met koffie, die ik maar naar me toe trek. Heerlijk. Koude koffie. Net als vroeger..
Stilletjes rook ik er een sigaret bij en denk terug aan al die keren dat ik zo bij Anne of Noor heb gezeten toen ze kleiner waren. Als ik toen had geweten hoe makkelijk ik het eigenlijk had..

Na een tijdje gaat de deur van de woonkamer open en komt Suki naar binnen met het meisje. Ik druk mijn sigaret uit in de asbak en sta op.

“Alles oké”, vraagt Suki fluisterend.

Ik glimlach en knik. Even pak ik haar hand vast en we wisselen een veelbetekenende blik uit.

“Dankjewel”, zeg ik zachtjes. Het duurt even voor ik haar hand los kan laten.

Dan draai ik me naar het meisje en streel even door haar mooie, rode krullen. Ze staart langs me door, richting Anne. Zou ze het nog weten?

“Klaar om te slapen, Eva?”, vraag ik. “Wat een mooie pyjama!”

Ik wijs naar de roze onesie en Eva volgt mijn vinger even. Dan staart ze weer voor zich uit, zonder een woord uit te brengen. Geen reactie. Nog altijd niet.

“Ga maar lekker naar bed”, zeg ik, terwijl ik haar een kus op haar krullen geef. Zonder verdere interactie draait ze zich om en waggelt ze de gang op. Ik kijk naar Suki, die snel achter haar aanloopt.

Ik ga weer bij de bank zitten en pak een hand van de slapende Anne vast.

“Welterusten, lieverd.”

In gedachte vervolg ik dat met: “We hebben morgen nog veel te doen..”
 
Bovenaan