"Tuinwandeling op Dikke Voetjes"
Na het ontbijt veegde Mark zijn mond af met een doekje en nam de laatste slok van zijn sap. Lizzy keek naar buiten en zag hoe de ochtendzon de tuin verwarmde. Er was geen wind, alleen wat fluitende vogels en het zachte geritsel van bladeren.
“Zin om even de tuin in te gaan?” vroeg ze met een glimlach.
“Ja,” zei Mark meteen. “Maar wel mét mijn laarsjes.”
“Natuurlijk,” knikte Lizzy.
Ze hielp hem rustig in zijn laarzen — het was even wiebelen met de dikke waddlesuit, maar dat hoorde erbij. De laarzen hadden kleine sterretjes op de zijkant en pasten precies over de brede, gewatteerde voeten van het pak.
Samen liepen ze de achterdeur uit, waar het gras nog een beetje vochtig was van de ochtenddauw. Mark waggelde met zachte plofjes over het pad, keek naar de bloemen en stopte af en toe om een bijtje of vlindertje te volgen.
“Kijk, die bloem is helemaal opengegaan!” riep hij enthousiast.
Lizzy kwam naast hem staan en boog mee naar de bloem.
“Dat is lavendel. Ruik maar eens.”
Mark boog voorover en snoof diep — zijn neus kriebelde een beetje, maar de geur was heerlijk fris. Ze liepen verder naar het moestuintje, waar de eerste aardbeien begonnen te kleuren.
“Als we straks willen, kunnen we wat plukken,” zei Lizzy. “Voor bij de yoghurt vanmiddag.”
“Ja!” zei Mark. “Of in een smoothie!”
Ze gingen op het bankje in de zon zitten. Lizzy had een dekentje meegenomen voor op het hout, zodat het zacht zat. Mark leunde tegen haar aan, zijn hoofd tegen haar schouder, en luisterde even stil naar de geluiden van de tuin.
“Ik vind het hier fijn,” zei hij zachtjes.
“Ik ook,” antwoordde Lizzy. “Gewoon jij en ik. Buiten. Niets moet.”
Ze bleven nog een tijdje zitten. Mark keek naar de wolken, wees soms iets aan in de lucht, en Lizzy luisterde aandachtig. Er was geen haast — alleen zon, bloemen, en zachte laarsjes op het gras.
"Zandtaartjes en Zonnestralen"
Na een tijdje in de zon op het bankje te hebben gezeten, kwam Mark weer een beetje tot leven. Hij wipte op van het bankje en keek naar de zandbak in de hoek van de tuin.
“Mag ik in de zandbak?” vroeg hij met een brede glimlach.
“Natuurlijk,” zei Lizzy, “ik leg even het matje ernaast zodat je rustig kunt spelen.”
De zandbak lag in de schaduw van een grote boom, met een afdakje erboven tegen de felle zon. Lizzy haalde wat emmertjes, vormpjes en een klein schepje uit de opbergbox. Mark waggelde ernaartoe in zijn gewatteerde waddlesuit en liet zich met een plof in het zand zakken.
“Lekker koel,” zei hij terwijl hij zijn handen door het zachte zand liet glijden.
Hij begon meteen aan een zandkasteel, met torentjes en een gracht eromheen. Lizzy zat op een stoeltje ernaast en keek toe, terwijl ze af en toe wat water in een gietertje vulde om het zand een beetje nat te maken.
“Wil je hulp met de torens?” vroeg ze.
“Nee,” zei Mark serieus. “Ik probeer het zelf eerst.”
Met veel concentratie en rode wangen van inspanning stampte hij vormpjes uit, maakte muurtjes en tekende met zijn vinger een vlag op het dak van het grootste torentje. Af en toe waggelde hij een stukje achteruit om te kijken of het kasteel nog recht stond.
“Hij wordt prachtig,” zei Lizzy met een glimlach.
Mark keek op, blij met het compliment. “Hij heet Zandstad.”
Ze bleven samen een hele tijd daar, in de rust van de tuin. Vogeltjes floten, het zand gleed door zijn vingers, en de tijd leek even stil te staan.
“Zullen we straks aardbeien plukken voor bij de yoghurt?” stelde Lizzy zacht voor.
“Ja! En dan picknicken in het gras!”
“Prima idee,” lachte ze. “Eerst nog even in Zandstad wonen.”